ECLI:NL:CRVB:2013:2323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
11-7463 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem. Appellante, die als taxichauffeur werkte, had zich op 5 december 2008 ziek gemeld vanwege rug- en knieklachten, later aangevuld met psychische klachten. Na twee jaar ziekengeld ontving zij een besluit van het Uwv waarin werd gesteld dat zij per 3 december 2010 geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 4 oktober 2010 was opgesteld, waaruit bleek dat appellante in haar arbeid beperkt was, maar niet volledig arbeidsongeschikt. Het Uwv had functies geselecteerd die volgens hen geschikt waren voor appellante, en de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%.

Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, waarbij zij stelde dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend en dat de functies die haar werden voorgehouden niet geschikt waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de FML op zorgvuldige wijze was opgesteld en dat de door het Uwv geselecteerde functies daadwerkelijk geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11.7463 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
24 november 2011, 11/2105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 november 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.E.L.T. Balkema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als taxichauffeur. Per 5 december 2008 is haar arbeidsovereenkomst van rechtswege beëindigd. Op 5 december 2008 heeft zij zich ziek gemeld wegens rug- en knieklachten. Later zijn daar ook psychische klachten bijgekomen. Appellante heeft aansluitend twee jaar ziekengeld ontvangen.
1.2. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante op 27 september 2010 onderzocht door een arts van het Uwv, die heeft geconstateerd dat appellante in arbeid beperkt is ten opzichte van het normaal functioneren. De in verband daarmee geldende beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2010. Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is berekend op minder dan 35%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 november 2010 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van
3 december 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
1.3. Bij besluit van 4 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 november 2010, onder verwijzing naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 5 april 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 mei 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische beoordeling op voldoende zorgvuldige wijze is verricht. De primaire arts en de bezwaarverzekeringsarts hebben op inzichtelijke wijze onderbouwd hoe zij tot de vaststelling van de beperkingen zijn gekomen. De rechtbank is niet gebleken dat zij relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist, dan wel onjuist in de FML van 4 oktober 2010 hebben vertaald. Er is dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante per 3 december 2010. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende is toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt en dat de geduide functies ook overigens geschikt zijn.
3.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen zij reeds in beroep heeft aangevoerd, gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat en onvoldoende zijn verwerkt in de FML. Zij heeft onder andere last van een niet goed functionerend bewegingsapparaat en hypermobiliteit, in welk verband volgens appellante onvoldoende navraag is gedaan bij de behandelend sector. Voorts is zij van mening dat de als passend voorgehouden functies voor haar niet geschikt zijn en dat de gesignaleerde overschrijdingen niet van een deugdelijke motivering zijn voorzien.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om de door de arts van het Uwv in de FML van 4 oktober 2010 vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden en onderschrijft de daartoe door de rechtbank gegeven overwegingen.
4.2.
De primaire arts heeft op basis van dossierstudie en eigen onderzoek beperkingen aangenomen als gevolg van de linkerknieklachten en de rugklachten van appellante, alsmede op psychomentaal niveau. Een reden om een urenbeperking op te nemen achtte deze arts niet aanwezig, omdat verminderde beschikbaarheid niet aan de orde was en er bij passende arbeid evenmin sprake is van een relevante indicatie voor een urenbeperking vanuit energetisch of preventief oogpunt. De bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante gebaseerd zijn op zorgvuldig medisch onderzoek en in overeenstemming met het medisch feitencomplex, zodat de FML van 4 oktober 2010 gehandhaafd kan blijven. Met de rapporten van de primaire arts en de bezwaarverzekeringsarts is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen objectiveerbare medische gegevens zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen
4.3.
Naar aanleiding van de in beroep overgelegde informatie en de aangevoerde gronden heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn aanvullend rapport van 6 juli 2011 geconcludeerd dat het zorgplan geen betrekking heeft op de belastbaarheid van appellante op de datum in geding en ook voor het overige geen nieuwe informatie bevat, die zou moeten leiden tot het aannemen van meer beperkingen. Uit de in hoger beroep overgelegde informatie van de spoedeisende hulp van 5 september 2010 blijkt volgens de bezwaarverzekeringsarts dat appellante is gezien in verband met een gezwollen enkel en een knieschijfluxatie. De pathologie waar het hier om gaat is als zeer mild te kwalificeren en geeft geen aanleiding voor een andere kijk op de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. Hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding tot een andersluidend oordeel nu zij geen medische onderbouwing heeft gegeven voor haar stelling dat de beperkingen met betrekking tot het functioneren van haar bewegingsapparaat en haar hypermobiliteit zijn onderschat.
4.4.
Aan de schatting zijn de functies schadecorrespondent (SBC-code 516080), gereedschapmaker (SBC-code 264050) en administratief medewerker (SBC-code 315090) ten grondslag gelegd. Op grond van het geheel van voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar onderbouwd dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellante. Op basis van de rapporten van de (bezwaar)arbeidsdeskundige is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per
3 december 2010 terecht vastgesteld op minder dan 35%.
4.5.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en
G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker
JvC