In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De Raad oordeelde dat de besluitvorming van het Uwv onzorgvuldig was, omdat deze uitsluitend was gebaseerd op eerdere hersteldverklaringen van de appellant tijdens de wachttijd van 104 weken. De Raad stelde vast dat het Uwv geen zelfstandige beoordeling had verricht van de medische situatie van de appellant en dat de eerdere hersteldverklaringen niet zonder meer konden worden gebruikt om de aanvraag af te wijzen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de appellant gegrond verklaard. Het Uwv werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 975,40 bedroegen, en het griffierecht van € 153,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor het Uwv om alle relevante medische gegevens in overweging te nemen bij het beoordelen van aanvragen voor WIA-uitkeringen.