ECLI:NL:CRVB:2013:2426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
12-6009 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor een loongerelateerde WGA-uitkering na een auto-ongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een loongerelateerde WGA-uitkering heeft aangevraagd na een auto-ongeval in 2004. Appellant heeft na het ongeval klachten van hoofdpijn en duizeligheid ontwikkeld, wat leidde tot een ziekmelding in 2008. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts in 2010, werd vastgesteld dat appellant beperkingen had ten aanzien van fysieke belastingen, maar geen reden voor een urenbeperking. Het Uwv kende appellant een WGA-uitkering toe, maar na bezwaar werd deze beslissing door de bezwaarverzekeringsarts herzien, waarbij enkele beperkingen werden aangepast.

Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij de geselecteerde functies niet kon uitvoeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het Uwv in de proceskosten moest worden veroordeeld. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, gezien zijn vastgestelde functionele mogelijkheden.

De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende inzicht had gegeven in de passendheid van de functies. Ook werd het standpunt van appellant over de Basisinformatie CBBS verworpen, omdat het Uwv niet in strijd met de wet handelde door dit handboek te gebruiken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/6009 WIA
Datum uitspraak: 13 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
9 oktober 2012, 11/1261 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam gemachtigde] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingdiend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013. Namens appellant is verschenen [naam gemachtigde]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als dakdekker. Ten gevolge van een auto-ongeval in 2004 heeft hij klachten van hoofdpijn en duizeligheid. Nadat appellant zijn arbeid aanvankelijk weer geheel had hervat, heeft hij zich na een griepaanval op 20 november 2008 opnieuw ziek gemeld met voornoemde klachten. Op 14 september 2010 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Op 11 oktober 2010 is appellant door een verzekeringsarts onderzocht. Deze heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft ten aanzien van fysieke belastingen, met name aan de nek en de rug. Er is ook sprake van duizeligheid en een evenwichtsstoornis. Appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijkheidsrisico. Er is geen reden voor het stellen van een urenbeperking. In arbeidskundig onderzoek is vervolgens geconcludeerd dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellant moet worden vastgesteld op 35,48%. Bij besluit van 15 november 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 18 november 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij appellant is ingedeeld in de klasse van 35 tot 80%.
1.3. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op een aantal punten gewijzigd. De bezwaarverzekeringsarts heeft de beperkingen met betrekking tot de duizeligheidsklachten en hoog frequente/repetitieve hoofdbewegingen gehandhaafd, maar acht, anders dan de verzekeringsarts, wegens het ontbreken van geobjectiveerde gegevens geen beperkingen aanwezig ten aanzien van trillingsbelasting, tillen, dragen of torderen, lopen tijdens het werk en het werken met toetsenbord en muis. Gelet op het ontbreken van een nekfunctiebeperking acht hij evenmin redenen aanwezig beperkingen aan te nemen ten aanzien van het in een bepaalde stand houden van het hoofd. Voorts is er geen aanleiding tot het stellen van een urenbeperking, omdat niet is gebleken van een evidente energetische beperking, van een beperkte beschikbaarheid voor loonvormende arbeid en/of van een reëel risico op toenemende gezondheidsschade bij actief zijn in passende arbeid in een normaal arbeidspatroon. Arbeidskundig onderzoek heeft vervolgens uitgewezen dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellant moet worden vastgesteld op 37,7%.
1.4. Bij besluit van 7 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2.
Appellant heeft op 18 april 2011 onder verwijzing naar de gronden van bezwaar een beroepschrift ingediend tegen het bestreden besluit. Bij brief van 28 september 2011 zijn de beroepsgronden namens appellant aangevuld. Appellant heeft zich - zakelijk
weergegeven - op het standpunt gesteld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet volgens het Verzekeringsgeneeskundig Protocol Whiplash (protocol) is uitgevoerd. Hij heeft voorts aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat hij met zijn beperkingen de geselecteerde functies niet kan uitvoeren. Ook is er ten onrechte geen reden voor urenbeperking volgens de ‘Standaard Verminderde Arbeidsduur’ aangenomen. Ook heeft appellant aangevoerd dat zijn maatmaninkomen niet juist is vastgesteld.
3.1.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 13 oktober 2011. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op de nadere beroepsgronden die appellant in een pleitnotitie naar voren heeft gebracht. Door middel van rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 14 november 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 november 2011 heeft het Uwv bij brief van 15 november 2011 een reactie ingediend.
3.2.
Nadat de rechtbank appellant daartoe in de gelegenheid had gesteld, heeft appellant bij brief van 25 januari 2012 gereageerd op de in 3.1 genoemde rapporten en een rapport ingebracht van de medisch adviseur A. Krul-van Turenhout van 24 januari 2012, dat bij brief van 8 februari 2012 nog nader is aangevuld. De adviseur heeft zich op het standpunt gesteld dat in de FML ten onrechte geen beperkingen zijn opgenomen met betrekking tot de balansproblematiek van appellant. Voorts mag appellant geen werkzaamheden verrichten waarbij hij moet staan of veelvuldig moet lopen. Werkzaamheden waarbij frequent en/of diep gebogen moet worden, moeten worden vermeden in verband met de dan optredende duizeligheidsklachten. Appellant kan geen werkzaamheden verrichten waarbij een groot appel op geheugen en concentratie wordt gedaan. Appellant kan in verband met de noodzaak in de middag te rusten geen volledige werkdag werken. Deze beperkingen brengen mee dat appellant niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.3.
In een schriftelijke reactie op dit rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts zich in een rapport van 6 februari 2012 - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat uit eerdere onderzoeken en het (bezwaar)verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet gebleken is van objectief medische gronden die aanleiding zouden geven voor de door Krul-van Turenhout aangenomen beperkingen. Om dezelfde reden is er geen aanleiding voor een medische urenbeperking.
3.4.
Naar aanleiding van de nadere beroepsgrond van appellant over zijn maatmaninkomen heeft de bezwaararbeidsdeskundige in rapporten van 16 november 2011 en 8 februari 2012 een nadere toelichting gegeven op de wijze waarop het maatmaninkomen is vastgesteld. Voorts heeft hij het maatmaninkomen aangepast door alsnog rekening te houden met door appellant ontvangen vakantiegelden, zonder dat dit tot indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse heeft geleid.
3.5.
Op 8 maart 2012 heeft appellant schriftelijk gereageerd op de in 3.4 vermelde rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. Daarbij heeft appellant onder meer gesteld dat de wijze waarop het Uwv toepassing geeft aan de Basisinformatie CBBS in strijd is met de wet.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In verband met de aanpassing door het Uwv van het voor appellant vastgestelde maatmaninkomen heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de door appellant in beroep gemaakte proceskosten. Voorts heeft de rechtbank het Uwv gelast appellant het door hem in beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
4.2.
Met betrekking tot het standpunt van appellant dat het onderzoek met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit niet zorgvuldig is geweest en - meer in het bijzonder - niet is geschied conform het protocol whiplash en de richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC), heeft de rechtbank overwogen dat appellant slechts in algemene zin, en om die reden onvoldoende, heeft gespecificeerd dat deze standaarden niet zijn gevolgd. Met betrekking tot de MAOC heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 8 juni 2007 (ECLI:NL:2007:BA7131), waaruit volgt dat deze richtlijn is te beschouwen als een werkinstructie aan verzekeringsartsen, waarin de verschillende facetten van de door een verzekeringsarts te verrichten beoordeling aan de orde komen. De rechtbank is niet gebleken dat het Uwv met een van deze facetten onvoldoende rekening heeft gehouden. Ook overigens heeft de rechtbank geen reden aanwezig geacht om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts en de wijze van totstandkoming van de op dat onderzoek gebaseerde rapportages. Die rapportages bevatten geen inconsistenties en zijn voldoende concludent. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden het dossier heeft bestudeerd en tevens de uitvoerige gegevens die afkomstig zijn van de artsen die appellant hebben behandeld en onderzocht in de beschouwing heeft betrokken. Mede op grond van die informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat er ten tijde in geding voor appellant geen medisch objectiveerbare aanwijzingen voor cognitieve afwijkingen met daaruit voortvloeiende beperkingen bestonden.
4.3.
Over het in beroep overgelegde rapport van de medisch adviseur Krul-van Turenhout heeft de rechtbank overwogen dat zij hier niet de betekenis aan kan toekennen die appellant daaraan gehecht wil zien. Van belang is dat de artsen die appellant hebben behandeld en onderzocht geen afwijkingen hebben vastgesteld die zwaardere beperkingen rechtvaardigen dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aangenomen en dat appellant subjectieve beleving van zijn onverklaarde klachten en beperkingen niet doorslaggevend kan zijn bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Gelet op de beschikbare medische gegevens is ook niet aannemelijk geworden dat het Uwv in verband met appellants beperkingen een urenbeperking had moeten aannemen, reeds omdat daarvoor een tot medisch objectiveerbare gronden te herleiden onderbouwing ontbreekt. Wat de medische onderbouwing van het bestreden besluit betreft heeft de rechtbank zich op basis van de beschikbare gegevens voldoende voorgelicht geacht en heeft zij geen aanleiding gezien voor een onafhankelijk onderzoek door een deskundige.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen reden gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Er is geen sprake van zodanige overschrijdingen van appellants belastbaarheid in de FML dat de bezwaararbeidsdeskundige de signaleringen nader had moeten bespreken met de bezwaarverzekeringsarts. Door de signaleringen te voorzien van een nadere toelichting heeft de bezwaararbeidsdeskundige voldoende inzicht geboden in de passendheid van de functies met betrekking tot het desbetreffende beoordelingsaspect.
4.5.
Over het maatmaninkomen heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige, na overleg met de werkgever, de berekening van het maatmaninkomen heeft aangepast door daarbij alsnog het vakantiegeld te betrekken. Weliswaar is daardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd van 37,7 naar 42,27, maar dit heeft geen gevolg voor de eerder vastgestelde arbeidsongeschiktheidsklasse.
4.6.
Appellants standpunt over de Basisinformatie CBBS treft volgens de rechtbank geen doel. Het gaat hierbij om een handboek waarin aan verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aanwijzingen worden gegeven over de wijze waarop zij om dienen te gaan met het CBBS. Door gebruik te maken van dit handboek handelt het Uwv niet in strijd met de in de jurisprudentie van de Raad voorgeschreven eisen met betrekking tot toetsbaarheid, transparantie en verifieerbaarheid. Voor het oordeel dat het Uwv in iedere zaak het betreffende handboek zou moeten overleggen, ziet de rechtbank geen aanleiding. Een dergelijk vereiste vloeit ook niet voort uit de jurisprudentie van de Raad. Het beroep van appellant op de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 26 januari 2012 (ECLI:NL:RBALK:2012:BV1949) kan volgens de rechtbank niet slagen omdat het Uwv de motivering van het bestreden besluit niet heeft gebaseerd op de Basisinformatie CBBS.
5.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar zijn in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden geen reden geven voor het oordeel dat het onderzoek naar de medische beperkingen van appellant niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat het standpunt van appellant over de Basisinformatie CBBS betreft wijst de Raad nog op zijn uitspraak van
4 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1647), waarin hij heeft geoordeeld dat de Basisinformatie naar vorm noch inhoud is aan te merken als een met de wet strijdige gedragsregel.
6.2.
De Raad kan zich eveneens verenigen met het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is voor het oordeel dat de voor appellant geselecteerde functies gelet op de voor hem vastgestelde functionele mogelijkheden niet geschikt zouden zijn.
6.3.
Voor zover appellant ter zitting van de Raad heeft aangevoerd dat de beoordeling door de rechtbank van het voor appellant in aanmerking te nemen maatmaninkomen niet volledig is geweest, overweegt de Raad dat hij geen reden ziet waarom de rechtbank niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van het maatmaninkomen, zoals dit in de beroepsfase op de in 2.5 vermelde wijze nader is bepaald. De algemene beschouwingen over het Eerste Protocol bij het Europees Verdag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden waarmee appellant zich in zijn brief van 8 maart 2012 tegen het maatmaninkomen heeft gericht leiden niet tot een ander oordeel.
6.4.
Nu er in hoger beroep geen andere gronden naar voren zijn gebracht dan al door de rechtbank zijn beoordeeld, leidt hetgeen in 6.1 tot en met 6.3 is overwogen tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning
JvC