ECLI:NL:CRVB:2013:2563

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
12-1456 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand in woonkosten en farmaceutische kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem. De appellantes, twee studenten, hadden aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand in woonkosten ter aanvulling op hun studiefinanciering en voor farmaceutische kosten, waaronder chiropraxie en het eigen risico onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Raad oordeelde dat de aanvragen van appellante 1 voor bijzondere bijstand in woonkosten en de aanvragen van beide appellantes voor farmaceutische kosten zijn afgewezen. De Raad stelde vast dat de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Zvw als voorliggende, toereikende en passende voorzieningen moeten worden beschouwd. Appellantes konden niet aantonen dat er sprake was van zeer dringende redenen die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die appellantes hadden geschetst geen acute noodsituatie vormden, waardoor de afwijzing van de aanvragen gerechtvaardigd was. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

Uitspraak

12/1456 WWB, 12/1457 WWB, 12/1458 WWB, 12/1551 WWB, 12/1552 WWB
Datum uitspraak: 26 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 februari 2012, 11/2322, 11/4320, 11/2935, 11/2936, 11/3144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante 1] (appellante 1) en [Appellante 2] (appellante 2) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellantes heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Voor appellantes zijn verschenen mr. Verstraten en [naam moeder], moeder van appellantes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. de Ronde.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 21 september 2010 heeft appellante 1 bijzondere bijstand in woonkosten als aanvulling op de studiefinanciering aangevraagd. Bij besluit van 9 december 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2011 (bestreden besluit I) heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft aan bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat appellante 1 geen recht heeft op de gevraagde aanvulling omdat zij aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) die een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft mede in aanmerking genomen dat niet is gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB op grond waarvan alsnog de gevraagde bijstand kan worden verleend.
1.2.
Bij besluit van 3 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2011 (bestreden besluit II), heeft het college de aanvraag van appellante 1 van 24 januari 2011 om
- voor zover hier van belang - bijzondere bijstand in de eigen bijdrage in farmaceutische kosten afgewezen, op de grond dat de vergoeding van de zorgverzekeraar een passende en toereikende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de WWB is. Bij dat besluit heeft het college de aanvraag van appellante 1 om bijzondere bijstand in de kosten van chiropraxie afgewezen, op de grond dat deze kosten bewust buiten de vergoeding van de basisverzekering van de zorgverzekeraar zijn gehouden waardoor zij op grond van artikel 15, eerste lid, van de WWB geen recht heeft op bijzondere bijstand hierin. Ten slotte heeft het college bij dat besluit de aanvraag van appellante 1 om bijzondere bijstand in de kosten van het verplicht eigen risico op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) over 2010 afgewezen op de grond dat dit algemene kosten van het bestaan zijn, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35 van de WWB.
1.3.
Bij besluit van eveneens 3 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van eveneens 14 juni 2011 (bestreden besluit III), heeft het college de aanvraag van appellante 2 van
25 januari 2011 om bijzondere bijstand in de kosten van chiropraxie afgewezen op de
onder 1.2 vermelde afwijzingsgrondslag en de grond dat niet is gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
1.4.
Bij besluit van 29 april 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 oktober 2011 (bestreden besluit IV), heeft het college de aanvraag van appellante 1 van 19 november 2011 om bijzondere bijstand in woonkosten ter aanvulling van de studiefinanciering afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen recht is op bijstand in geval van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de beroepen tegen de onder 1.1 tot en met 1.4 vermelde bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
Appellantes hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluiten I en IV: de afwijzing van de aanvragen van 21 september 2010 en van
19 november 2011 om bijzondere bijstand in woonkosten ter aanvulling op de studiefinanciering
4.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten, kan het bijstandverlenend orgaan daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen.
4.2.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de onder 1.1 en 1.4 vermelde aanvragen niet kunnen worden gehonoreerd omdat appellante 1 in de hier van belang zijnde periode studiefinanciering ontving ingevolge de WSF 2000 waarin mede is voorzien in woonkosten. Deze wet moet worden beschouwd als een toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB. Dit oordeel is in overeenstemming met vaste rechtspraak van de Raad, zoals de Raad eerder in een geding tussen partijen heeft uitgesproken (CRvB 5 maart 2013, LJN BZ3238).
4.3.
Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.4.
Appellante 1 heeft aangevoerd dat de kamer, die zij ten tijde in geding huurde, niet geschikt was om te wonen en tevens te studeren. Zij studeert aan de kunstacademie en moet thuis aan opdrachten werken omdat de kunstacademie geen atelier ter beschikking stelt. Doordat zij werkt met chemische middelen was haar toenmalige kamer te klein. Appellante 1 stelt dat zij hierdoor gedwongen was in een duurder appartement te gaan wonen waar zij over aparte woon- en werkruimte beschikt, hetgeen zij ook heeft gedaan. Wat appellante 1 heeft aangevoerd is geen acute noodzaak als omschreven in 4.3. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB is dan ook geen sprake.
Bestreden besluiten II en III: bijzondere bijstand in farmaceutische kosten, de kosten van chiropraxie en de kosten van het eigen risico Zvw
4.5.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 13 april 2010, LJN BM2959) waren ten tijde in geding de Zvw en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voor de eigen bijdrage in de kosten van medicijnen en voor chiropraxie aan te merken als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. Voorts is in deze regelgeving een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, zodat verlening van bijzondere bijstand niet aan de orde is. Ook artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB staat daaraan in de weg. Hieraan doet niet af dat de zorgverzekering geen volledige dekking biedt voor deze kosten (CRvB 25 januari 2012, LJN BV1899). Artikel 15, eerste lid, van de WWB staat ook in de weg aan het verlenen van bijstand in de kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw (CRvB 14 december 2010, LJN BO6734), zodat de vraag of het hier om algemene kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35 van de WWB betreft buiten bespreking kan blijven.
4.6.
Appellantes hebben aangevoerd dat de studiefinanciering ontoereikend is om de onder 4.5 vermelde kosten te voldoen, dat zij veel hebben meegemaakt en dat zij kampen met epilepsie en psychische problemen waardoor er zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Deze grond slaagt niet. Appellantes hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door hen geschetste omstandigheden een acute noodsituatie als omschreven
in 4.3 vormen. In dit verband is van belang, dat - naar ter zitting van de Raad is gebleken - appellantes steeds de beschikking hebben gehouden over medicijnen tegen epilepsie.
Slotoverwegingen
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep van appellantes niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.H. Bel en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M. Sahin
HD