ECLI:NL:CRVB:2013:2579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
11-4404 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van buitenlandbijdrage Zvw over 2006 en 2007

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die in België woont en een pensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en van het pensioenfonds Metaal en Techniek. Appellante is door het College voor zorgverzekeringen (Cvz) als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft recht op zorg in België ten laste van Nederland. Voor dit recht is zij een buitenlandbijdrage verschuldigd, die door Cvz is vastgesteld op basis van de Niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi) -beschikkingen van 2006 en 2007. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar Cvz heeft deze ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft de beroepen van appellante tegen de besluiten van Cvz ongegrond verklaard. Appellante is van mening dat Cvz bij de berekening van de buitenlandbijdrage ten onrechte niet is uitgegaan van haar daadwerkelijk ontvangen inkomen, maar van de bedragen die zijn vermeld op de NiNbi-beschikkingen. Ook stelt zij dat Cvz haar geen betalingsregeling heeft aangeboden, waardoor zij in financiële problemen is gekomen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat Cvz zich terecht heeft gebaseerd op de NiNbi-beschikkingen, aangezien er geen gewijzigde beschikkingen zijn vastgesteld door de Belastingdienst na bezwaar. De Raad wijst erop dat de Zvw en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voorschrijven hoe de buitenlandbijdrage moet worden berekend. De Raad concludeert dat niet is gebleken dat Cvz de bijdrage onjuist heeft berekend en dat de grond van appellante over de betalingsregeling niet kan leiden tot een andere conclusie.

Het hoger beroep van appellante slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4404 ZVW
Datum uitspraak: 27 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 juni 2011, 10/3034 en 10/3877 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (België) (appellante)
College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.G.M. Vos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Voor appellante is verschenen mr. Vos. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante woont in België en ontvangt een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een pensioen van het pensioenfonds Metaal en Techniek.
1.2.
Ingevolge de - met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden - Zorgverzekeringswet (Zvw) is appellante door Cvz als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft zij op grond van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) recht op zorg in het woonland (België) ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd (de buitenlandbijdrage). Appellante heeft zich met een E-121 formulier ingeschreven bij het bevoegde orgaan van haar woonplaats. Door dit orgaan is bevestigd dat appellante met ingang van 1 januari 2006 in België is ingeschreven en dat de kosten van medische zorg ten laste van Nederland komen.
1.3.
Bij besluiten van 8 en 22 maart 2010 heeft Cvz aan appellante de definitieve jaarafrekeningen over 2006 en 2007 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdragen over 2006 en 2007 zijn vastgesteld op € 2.780,94 en € 2.708,74.
1.4.
Bij besluiten van 21 juni 2010 en 5 augustus 2010 (bestreden besluiten) heeft Cvz de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 8 en 22 maart 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat Cvz, door voor de vaststelling van de buitenlandbijdrage over 2006 en 2007 uit te gaan van de inkomensgegevens zoals vermeld op de Niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi) beschikkingen, niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Appellante heeft haar stelling dat de NiNbi-beschikkingen onjuist waren omdat geen rekening is gehouden met de vordering op een insolvabele vennootschap niet met stukken onderbouwd. De rechtbank heeft appellante geadviseerd om alsnog en met stukken onderbouwd aan de Belastingdienst een herziening van de NiNbi-beschikkingen te verzoeken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de grond dat de jaarafrekeningen in strijd met het evenredigheidsbeginsel zijn omdat appellante niet in de gelegenheid is gesteld om de hoge bedragen in termijnen te betalen, verworpen. Appellante heeft, ondanks dat op de definitieve jaarafrekeningen een telefoonnummer voor vragen staat vermeld, geen contact opgenomen met Cvz over een betalingsregeling. Appellante heeft de buitenlandbijdrage betaald en niet is gebleken dat zij daardoor in een financiële noodsituatie is komen te verkeren.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante is Cvz bij de berekening van de buitenlandbijdrage ten onrechte niet uitgegaan van haar daadwerkelijk ontvangen inkomen over 2006 en 2007, maar van de bedragen die zijn vermeld op de NiNbi-beschikkingen waarin haar vordering op een insolvabele vennootschap is begrepen. Verder heeft appellante aangevoerd dat Cvz haar geen (af)betalingsregeling voor de betaling van de buitenlandbijdragen van 2006 en 2007 heeft aangeboden, waardoor Cvz het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante door Cvz is aangemerkt als verdragsgerechtigde, dat zij op grond van Vo. 1408/71 recht heeft op zorg in België ten laste van Nederland en dat zij voor dit recht op zorg een buitenlandbijdrage verschuldigd is.
4.2.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat Cvz zich voor de berekening van de buitenlandbijdrage terecht heeft gebaseerd op de NiNbi-beschikkingen van 2006 en 2007.
4.3.
In de Zvw en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering (Regeling) is dwingend voorgeschreven op welke wijze de buitenlandbijdrage berekend moet worden. Op grond van artikel 6.3.1, tweede, zevende en achtste lid van de Regeling en artikel 8, eerste tot en met derde lid, en artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt de buitenlandbijdrage mede vastgesteld aan de hand van de NiNbi-beschikking. De Raad wijst op de toelichting bij de Regeling van 5 april 2007 (Stcrt. 13 april 2007, 72), waarin met betrekking tot artikel 6.3.1 van de Regeling onder meer staat vermeld: “In artikel 8, derde lid, van de Awir is geregeld dat het niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld in aanvulling op het verzamelinkomen en het belastbare loon mede als toetsingsinkomen in aanmerking wordt genomen. Ook hier dient een kenbaar gegeven als bron: het niet in Nederland belastbaar inkomen zoals dat bij beschikking is vastgesteld. Het doel is wederom CVZ te vrijwaren van het beoordelen van de fiscale juistheid van het vermelde inkomen. Pas als het in de beschikking opgenomen niet in Nederland belastbaar inkomen wordt gewijzigd bijvoorbeeld na bezwaar, is er aanleiding een ander toetsingsinkomen in aanmerking te nemen.”
4.4.
Gelet hierop en mede in aanmerking genomen het verhandelde ter zitting waaruit blijkt dat er door de Belastingdienst na bezwaar geen gewijzigde NiNbi-beschikkingen over de jaren 2006 en 2007 zijn vastgesteld, stelt de Raad vast dat niet gebleken is dat Cvz de bijdrage onjuist heeft berekend.
4.5.
De grond dat Cvz appellante voor de betaling van de buitenlandbijdragen 2006 en 2007 geen betalingsregeling heeft aangeboden, waardoor appellante genoodzaakt was geld te lenen bij familieleden, kan er niet toe leiden dat Cvz de definitieve jaarafrekeningen over 2006 en 2007 niet kon en mocht vaststellen.
5.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) D.E.P.M. Bary

RH