ECLI:NL:CRVB:2013:2682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
12-2314 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de oplegging van een loonsanctie aan de appellante, de curator in het faillissement van een werkgever, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De loonsanctie werd opgelegd omdat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor een werkneemster die ziek was. De rechtbank had eerder de beroepen van de appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraken en oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad oordeelde dat de deskundige, neurochirurg J.G. Wolbers, overtuigend had aangetoond dat de werkneemster in staat was om 40 uur per week te werken, en dat er geen medische redenen waren voor een urenbeperking. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en de rechtbank dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever niet adequaat waren. De Raad bevestigde ook de weigering van het Uwv om de periode van de loonsanctie te verkorten, omdat er geen relevante wijzigingen in de situatie waren opgetreden sinds de oplegging van de loonsanctie. De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

12/2314 WIA, 12/2315 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
8 maart 2012, 10/858 (aangevallen uitspraak 1) en 15 maart 2012, 10/3011 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
de curator in het faillissement van [Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.M. Storm, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken van de rechtbank.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer op elkaars stellingen gereageerd en het Uwv heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
Appellante is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2012 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. P.A. de Lange tot curator. Mr. De Lange heeft van de rechter-commissaris toestemming gekregen in deze zaak in rechte op te treden.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 23 oktober 2013.
Mr. De Lange is verschenen, vergezeld door [d. R. 1],[d. R. 2] en [d. R. 3]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 24 augustus 2009 heeft het Uwv het tijdvak waarin [d. R. 1] (werkneemster) jegens appellante als werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 16 september 2010. Die verlenging - ook wel kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken op de grond dat door appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, terwijl daarvoor geen deugdelijke grond aanwezig was. Daarbij heeft het Uwv toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65 van die wet.
1.2. Bij besluit van 24 november 2009 heeft het Uwv op het verzoek van appellante tot het verkorten van de loonsanctie afwijzend beslist, omdat de tekortkoming in de
re-integratie-inspanningen nog niet was hersteld.
1.3. Appellante heeft tegen de besluiten van 24 augustus 2009 en 24 november 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 11 februari 2010 en 17 juni 2010 (respectievelijk bestreden besluiten 1 en 2) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
2.1.
In aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv hebben geconcludeerd dat de rugbelasting van werkneemster aanzienlijk beperkt was, maar dat zij geen reden hebben gezien voor een urenbeperking. De rechtbank heeft in de gegevens van de bedrijfsarts van appellante, de huisarts, de behandelend chirurg en de fysiotherapeute van werkneemster geen objectief medische gegevens gevonden die nopen tot een urenbeperking voor passend, rugsparend werk. De door de rechtbank als deskundige benoemde neurochirurg J.G. Wolbers heeft in zijn rapport van 26 juli 2011 geconcludeerd dat het voorstelbaar was dat werkneemster ten tijde in geding in staat was
40
uur per week te werken onder omstandigheden waarbij zij zelf de regie had over de houding waarin de diverse lichte administratieve werkzaamheden moesten worden verricht. Gelet op de wijze waarop Wolbers zijn conclusies heeft onderbouwd en gelet op zijn expertise en objectiviteit, heeft de rechtbank aanleiding gezien meer waarde te hechten aan de conclusies van Wolbers dan aan de conclusies in de door appellante ingebrachte stukken. Nu werkneemster niet overeenkomstig haar mogelijkheden heeft hervat, is geen sprake geweest van een bevredigend resultaat van de re-integratie. Het Uwv heeft voorts terecht geconcludeerd dat appellante niet voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
2.2.
Ook in aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank verwezen naar de bevindingen van de door haar ingeschakelde deskundige Wolbers. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat appellante haar tekortkomingen in de
re-integratie-inspanningen niet heeft hersteld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante - kort samengevat - gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met de medische klachten en beperkingen van werkneemster. Zij heeft daartoe verwezen naar de verklaringen van de huisarts, behandelend chirurg, bedrijfsarts en fysiotherapeute. Met name heeft zij gewezen op een brief van behandelend chirurg
dr. E. Van de Kelft van 7 oktober 2009, waarin deze heeft gesteld dat de werkbelasting de
20
uur per week niet mocht overschrijden. In de visie van appellante was sprake van een bevredigend resultaat nu de werkhervatting van werkneemster aansloot bij de ook door de bedrijfsarts geadviseerde urenrestrictie. Appellante heeft voorts gewezen op het feit dat werkneemster per 7 oktober 2010 74,4% arbeidsongeschikt is geacht en dat daarbij een urenbeperking tot 10 uur per week is aangenomen. De klachten van werkneemster waren volgens appellante ten tijde van belang niet anders dan op 7 oktober 2010.
3.2.
Het Uwv heeft het oordeel van de rechtbank in beide zaken onderschreven. Ten aanzien van de situatie van werkneemster op 7 oktober 2010 heeft het Uwv gesteld dat de verzekeringsarts, die over die datum heeft geadviseerd op basis van een brief van
Van de Kelft van 26 januari 2011, heeft aangenomen dat sprake was van een nieuwe hernia, waardoor de functionele mogelijkheden van werkneemster gewijzigd waren ten opzichte van 21 juli 2009.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
12/2314 WIA (opleggen van de loonsanctie)
4.1.
Zoals uit de stukken blijkt en ter zitting van de Raad door partijen is bevestigd spitst het geschil zich toe op de vraag of werkneemster in staat was 40 uur per week te werken, of dat een urenbeperking had te gelden. Het antwoord op deze vraag is bepalend voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van appellante.
4.2.
Het standpunt van het Uwv dat geen aanleiding bestond voor een urenbeperking is gebaseerd op het rapport van verzekeringsarts W.A. Kooijman van 21 juli 2009 en in bezwaar op het rapport van bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink van 23 december 2009. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat deze kennisgenomen had van de brief van Van de Kelft van 7 oktober 2009. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn standpunt naar aanleiding van door appellante overgelegde informatie van de huisarts, de bedrijfsarts en de fysiotherapeute nader toegelicht in rapporten van 14 juni 2010 en 19 oktober 2010. Naar aanleiding van aanvullende informatie van de huisarts, de neuroloog en Van de Kelft heeft een tweede bezwaarverzekeringsarts, P. van de Merwe, op 17 januari 2011 en
28 februari 2011 gerapporteerd.
4.3.
De rechtbank heeft Wolbers als deskundige benoemd. Aan hem is gevraagd of hij kon instemmen met het standpunt van het Uwv dat werkneemster op 21 juli 2009 in staat was
40
uur per week te werken en of werkneemster met de door Wolbers vastgestelde beperkingen in staat was haar eigen werk van administratief medewerkster volledig te verrichten. Wolbers heeft werkneemster gesproken, haar onderzocht en kennisgenomen van het laatste beeldvormende onderzoek dat had plaatsgevonden. Op basis hiervan heeft hij
- samengevat - geconcludeerd tot een chronisch lumbo-radiculair pijnsyndroom zonder manifeste wortelcompressie en status na drie operaties van de lage rug. Wolbers heeft werkneemster in staat geacht 40 uur per week te werken onder omstandigheden waarbij zij zelf de regie had over de houding waarin de diverse lichte administratieve werkzaamheden moesten worden verricht. Onder die aanname heeft Wolbers geen medische argumenten gezien voor een urenbeperking. Gelet op haar positie in het bedrijf van haar familie moest werkneemster in staat worden geacht haar eigen werk van administratief medewerkster volledig te verrichten. Naar aanleiding van een brief van Van de Kelft van 26 augustus 2011 heeft Wolbers zijn standpunt bij brief van 31 oktober 2011 nader toegelicht. Wolbers heeft geen aanleiding gezien zijn standpunt dat een urenrestrictie niet aan de orde was te herzien.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van de onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en het is inzichtelijk en consistent. De conclusies zijn gebaseerd op eigen onderzoek en het laatstelijk verrichte beeldvormend onderzoek. Dat de conclusies van de deskundige (deels) afwijken van de conclusies van de behandelend sector, meer in het bijzonder Van de Kelft, is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarbij is van belang dat deskundige Wolbers zijn standpunt naar aanleiding van de reactie van Van de Kelft op zijn rapport op inzichtelijke wijze heeft heroverwogen. De Raad onderschrijft de conclusies die de rechtbank uit de bevindingen van Wolbers heeft getrokken en het oordeel dat de rechtbank daaraan heeft verbonden ten aanzien van de
re-integratie-inspanningen van appellante. Dat werkneemster inmiddels per 7 oktober 2010 74,4% arbeidsongeschikt is geacht en dat daarbij een urenbeperking tot 10 uur per week is aangenomen kan - wat hier verder ook van zij - aan het voorgaande niet afdoen.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens terecht heeft geconcludeerd dat appellante als werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat het besluit tot oplegging van de loonsanctie in rechte stand kan houden. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt en dat deze uitspraak bevestigd dient te worden.
11/4078 WIA (weigering verkorten loonsanctie)
4.6.
Vervolgens is nog in geschil of het Uwv op grond van artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA terecht heeft geweigerd de periode van de loonsanctie van 52 weken te verkorten.
4.7.
Naar appellante ter zitting heeft erkend zijn tussen het opleggen van de loonsanctie en de beoordeling van het verzoek de loonsanctie te verkorten geen relevante wijzigingen in de situatie opgetreden. Gelet hierop en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het opleggen van de loonsanctie heeft het Uwv terecht geweigerd de periode van de loonsanctie te verkorten. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt en dat deze uitspraak bevestigd dient te worden.
5.
Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary

QH