ECLI:NL:CRVB:2013:2711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
12-4818 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na overlijden van de moeder in België

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de weigering van een wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan appellante, die in 2001 is geboren. De aanvraag voor de wezenuitkering werd ingediend na het overlijden van haar moeder, [naam moeder], die op 11 november 2010 in België is overleden. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder de halfwezenuitkering van de moeder beëindigd, omdat zij op het moment van haar overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de beëindiging van de halfwezenuitkering niet ter discussie kon staan, omdat daartegen geen bezwaar was gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de weigering van de wezenuitkering ongegrond, omdat deze weigering voortvloeit uit de wet.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad benadrukte dat de ANW slechts recht geeft op een wezenuitkering als de overledene ten tijde van het overlijden verzekerd was. In dit geval was de moeder van appellante in België gaan wonen en dus niet verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. De Raad oordeelde dat de hardheidsclausule in artikel 24 van het Besluit uitbreiding van beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) de Svb niet de bevoegdheid geeft om in afwijking van de ANW een uitkering toe te kennen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden, omdat de feiten en omstandigheden geen aanleiding gaven voor een andere beslissing.

Uitspraak

12/4818 ANW
Datum uitspraak: 6 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 juli 2012, 11/5152 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante), wettelijk vertegenwoordigd door [naam wettelijk vertegenwoordiger] te [plaatsnaam]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellantes wettelijk vertegenwoordiger heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2013. Namens appellante is haar wettelijk vertegenwoordiger verschenen, bijgestaan door mr. E.J.J. de [J.] en
A.J.M.C. [L.] Voor de Svb is verschenen mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren [in] 2001. In verband met het overlijden van haar vader op 14 februari 2006 is aan haar moeder, [naam moeder], een halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend.
1.2. [naam moeder] is in België gaan wonen en aldaar op 11 november 2010 overleden. In verband met dit overlijden heeft de Svb bij besluit van 23 maart 2011 de aan [naam moeder] toegekende halfwezenuitkering beëindigd.
1.3. Namens appellante is een aanvraag ingediend voor een wezenuitkering op grond van de ANW. De Svb heeft deze aanvraag bij besluit van 18 mei 2011 afgewezen op de grond dat [naam moeder] op de dag van haar overlijden niet verzekerd was voor deze wet. Dit besluit is bij het bestreden besluit van 25 augustus 2011 na bezwaar gehandhaafd.
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak in de eerste plaats overwogen dat de in beroep aangevoerde gronden over de beëindiging van de halfwezenuitkering niet aan de orde kunnen komen, nu tegen dat besluit geen bezwaar is gemaakt en de weigering van de halfwezenuitkering derhalve onherroepelijk is geworden.
2.2. De rechtbank heeft voorts het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de weigering van de wezenuitkering rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Het beroep op de hardheidsclausule, opgenomen in artikel 24 van het Besluit uitbreiding van beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746), kan niet slagen, nu deze clausule de Svb slechts de bevoegdheid geeft af te wijken van de in dat besluit opgenomen regels.
3.1. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de beëindiging van de halfwezenuitkering en de weigering van de wezenuitkering.
3.2. Met betrekking tot de beëindiging van de halfwezenuitkering heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen rechtsmiddel is aangewend tegen het besluit van 23 maart 2011, zodat dat besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Dat besluit kan in deze procedure niet aan de orde komen.
3.3. Ook het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de weigering van een wezenuitkering is juist. De ANW kent slechts recht op een wezenuitkering toe in het geval dat de overledene ten tijde van het overlijden verzekerd was voor deze wet. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam moeder] ten tijde van haar overlijden in België woonde en derhalve niet verzekerd was voor de Nederlandse volksverzekeringen, waaronder de ANW. Op grond van de ANW bestaat derhalve geen recht op een wezenuitkering. De in artikel 24 van KB 746 opgenomen hardheidsclausule geeft slechts de bevoegdheid artikelen van dat besluit buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken, voor zover toepassing ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit artikel kent de Svb derhalve niet de bevoegdheid toe om in afwijking van de ANW een uitkering toe te kennen.
3.4. De Raad voegt hier nog aan toe dat niet van belang is dat [naam moeder] in België samenwoonde met een partner die in Nederland werkzaam was, zoals in hoger beroep is opgemerkt. Dit feit bracht geen wijziging in haar verzekeringspositie.
3.5. Het onder 3.1 tot en met 3.4 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) S. Aaliouli
IvR