ECLI:NL:CRVB:2013:2730
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- R.E. Bakker
- K. Wentholt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na ziekte en de hoorplicht van het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich op 7 juli 2009 ziek had gemeld, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij geen recht had op een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 5 juli 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad oordeelde dat er na de hoorzitting geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor het Uwv om appellante opnieuw te horen. De medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts werd als juist beschouwd, en de geschiktheid van appellante voor de aangeboden functies was voldoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordeling konden onderbouwen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de hoorplicht niet was geschonden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag van het besluit. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische informatie in het proces van het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkeringen. De Centrale Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.