ECLI:NL:CRVB:2013:2730

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
12-5857 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na ziekte en de hoorplicht van het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich op 7 juli 2009 ziek had gemeld, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij geen recht had op een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 5 juli 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad oordeelde dat er na de hoorzitting geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor het Uwv om appellante opnieuw te horen. De medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts werd als juist beschouwd, en de geschiktheid van appellante voor de aangeboden functies was voldoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere beoordeling konden onderbouwen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de hoorplicht niet was geschonden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag van het besluit. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische informatie in het proces van het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkeringen. De Centrale Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5857 WIA
Datum uitspraak: 6 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 september 2012, 12/983 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.R. Kolthof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kolthof. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als alphahulp voor gemiddeld 8,37 uur per week. Appellante heeft zich op 7 juli 2009 ziek gemeld. Bij besluit van 20 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 5 juli 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 10 februari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de hoorplicht niet heeft geschonden. Tevens is appellante van mening dat het Uwv haar beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft onderschat. De rechtbank heeft ten onrechte de bewijslast ten aanzien van de beperkingen die appellante ondervindt in het dagelijks leven bij haar gelegd. Ook heeft appellante naar voren gebracht dat de rechtbank haar uitspraak op het punt van de urenbeperking onvoldoende heeft gemotiveerd. Ten onrechte ook heeft de rechtbank geconcludeerd dat er een voldoende arbeidskundige grondslag is.
4.
Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er na ommekomst van de hoorzitting niet zodanige nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen dat er aanleiding voor het Uwv was om appellante in de gelegenheid te stellen om haar bezwaren wederom op een hoorzitting te bespreken. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van
14 september 2005, ECLI:NL:CRVB:2008:AU2734, mag van inlichtingen van behandelend artsen worden aangenomen dat deze feiten en omstandigheden bevatten die appellanten bekend zijn. Dergelijke inlichtingen, verkregen na de hoorzitting en voor het nemen van de beslissing op bezwaar, behoeven in beginsel niet te leiden tot een nieuwe hoorzitting. De verkregen informatie geeft niet blijk van een zodanige andere visie op de medische problematiek dat appellante hierover aanvullend gehoord had moeten worden.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het besluit niet te volgen. Appellante heeft ook in hoger beroep haar stellingen niet nader onderbouwd met medische gegevens. De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, opvatting van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand komt niet dat gewicht toe dat zij daaraan gehecht wil zien. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd te kennen heeft gegeven dat een urenbeperking niet is geïndiceerd. In hoger beroep heeft appellante geen objectieve medische informatie ingediend die grond oplevert voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. Het hoger beroep slaagt dan ook niet op dit punt.
4.3.
De geschiktheid van appellante voor de voorgehouden functies is genoegzaam gemotiveerd door de (bezwaar)arbeidsdeskundige, zoals ook naar voren komt uit het rapport van 3 april 2012. Weliswaar is dit, zoals appellante terecht heeft gesteld, niet expliciet door de rechtbank beoordeeld maar hierin is geen aanleiding gelegen de aangevallen uitspraak te vernietigen.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) S. Aaliouli

QH