ECLI:NL:CRVB:2013:2742
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opschorting van bijstand en inlichtingenverplichting in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de opschorting van de bijstandsverlening aan appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 9 maart 2012 bijstand, maar er ontstonden twijfels over de rechtmatigheid van deze bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle heeft op 30 maart 2012 een huisbezoek afgelegd, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Dit leidde tot de opschorting van de bijstand. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze opschorting, maar het college heeft zijn bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Nederland verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk, omdat hij geen procesbelang zou hebben, aangezien het intrekkingsbesluit in rechte onaantastbaar zou zijn geworden.
Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat het intrekkingsbesluit niet op de juiste wijze bekend was gemaakt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet aannemelijk kon maken dat het intrekkingsbesluit aan appellant was toegezonden. Hierdoor was het besluit niet bekendgemaakt en dus niet in rechte onaantastbaar geworden. De Raad verklaarde het beroep ontvankelijk en oordeelde dat de rechtbank de zaak niet had moeten afdoen zonder inhoudelijke behandeling. De Raad besloot de zaak zonder terugwijzing af te doen, omdat partijen in voldoende mate hun standpunten hadden kunnen toelichten.
De Raad oordeelde verder dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door niet mee te delen dat hij geen hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Dit was van belang voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 27 juni 2012 ongegrond. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep.