ECLI:NL:CRVB:2013:2765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
12-4828 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant had op 7 september 2011 bij het UWV Werkbedrijf een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Deze aanvraag werd op 3 oktober 2011 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde afgewezen, omdat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met zijn ex-partner. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft de appellant beroep ingesteld bij de rechtbank, die de beslissing van het college heeft bevestigd.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte het beroep op artikel 16, eerste lid, van de WWB heeft afgewezen. Hij stelde dat er sprake was van een acute noodsituatie die als levensbedreigend kon worden gekenschetst. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat in de beoordelingsperiode sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft ook bevestigd dat het beroep op artikel 16, eerste lid, van de WWB niet van toepassing was, omdat de appellant niet tot de kring van rechthebbenden behoort, aangezien de bijstand was geweigerd op basis van de gezamenlijke huishouding.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/4828 WWB
Datum uitspraak: 10 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 juli 2012, 12/353 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menterwolde (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.P.H. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 7 september 2011 gemeld bij het UWV Werkbedrijf om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op 28 september 2011 heeft hij de aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van 3 oktober 2011 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met zijn ex-partner. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 27 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellant beroep ingesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in de hier te beoordelen periode sprake is van een gezamenlijke huishouding. Voorts heeft de rechtbank met betrekking tot het beroep op artikel 16, eerste lid, van de WWB overwogen dat uit de beroepsgronden niet kan worden afgeleid dat sprake is van een acute noodsituatie, zodat het beroep op deze bepaling niet slaagt.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspaak gekeerd. Appellant stelt dat de rechtbank het beroep op artikel 16, eerste lid, van de WWB ten onrechte heeft afgewezen. Er is sprake van een acute noodsituatie, die als levensbedreigend kan worden gekenschetst.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om algemene bijstand bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan bijstand wordt aangevraagd tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, dat de hier te beoordelen periode loopt van 7 september 2011 tot en met 3 oktober 2011.
4.2.
De rechtbank heeft het college gevolgd in zijn standpunt dat in de hier te beoordelen periode sprake is van een gezamenlijke huishouding. Appellant heeft dit oordeel in hoger beroep niet bestreden. Daarom ligt uitsluitend voor de vraag of het beroep op artikel 16, eerste lid, van de WWB terecht is afgewezen.
4.3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB kan bijstand worden verleend aan personen die niet behoren tot de kring van rechthebbenden als omschreven in paragraaf 2.2, indien daartoe zeer dringende redenen noodzaken (CRvB 11 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC7071). In het onderhavige geval is appellant niet uitgesloten van deze kring van rechthebbenden. Aan appellant is immers bijstand geweigerd omdat hij in de hier te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. Op een dergelijke situatie ziet de uitzonderingsbepaling van artikel 16, eerste lid, van de WWB niet, zodat het beroep op deze bepaling reeds hierom faalt.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, wat betreft het oordeel over artikel 16, eerste lid, van de WWB met verbetering van gronden.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens

HD