ECLI:NL:CRVB:2013:2791
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Brand
- G. van Zeben-de Vries
- D.S. de Vries
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van persoonsgebonden budget door Zorgkantoor na overlijden van aanvrager
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door CZ Zorgkantoor B.V. van de erven van een overleden aanvrager. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellanten, de erven van de overleden moeder, stelden dat zij te veel teruggevorderd hadden gekregen over de jaren 2006 en 2007. Het Zorgkantoor had hen een afrekening gestuurd waarin een totaalbedrag van € 18.604,57 werd teruggevorderd, omdat er geen schriftelijke overeenkomsten of facturen konden worden overgelegd voor de zorg die aan hun moeder was verleend.
De Raad oordeelde dat, hoewel de omstandigheden rondom de gezondheid van de moeder en de zorgbehoefte begrijpelijk waren, dit niet betekende dat de wettelijke eisen voor de controleerbaarheid van de besteding van het pgb niet van toepassing waren. De appellanten hadden de mogelijkheid om de administratieve verantwoording van het pgb uit te besteden aan een derde, maar dit was niet gedaan. De Raad vond het betreurenswaardig dat het Zorgkantoor betalingen had voortgezet na het overlijden van de moeder, maar concludeerde dat dit niet betekende dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot terugvordering had kunnen besluiten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellanten geen doel trof. De Raad benadrukte dat de zorg voor de moeder, hoe intensief ook, niet vrijstelde van de administratieve verplichtingen die aan het pgb verbonden zijn. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en D.S. de Vries als leden, in aanwezigheid van griffier K.E. Haan.