ECLI:NL:CRVB:2013:2794

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12-4726 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en recht op WAO-uitkering na psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant, die in augustus 2003 ziek werd gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv weigerde deze aanvraag en stelde dat appellant recht had op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn psychische problematiek niet correct was ingeschat door het Uwv.

De rechtbank had eerder de bevindingen van een deskundige gevolgd en geen aanleiding gezien om de beoordeling door het Uwv als onzorgvuldig te beschouwen. In hoger beroep voerde appellant aan dat de deskundige de beperkingen van zijn psychische toestand had onderschat. De Raad heeft de rapporten van de psychiater en psycholoog van appellant in overweging genomen, maar concludeerde dat de deskundige een zorgvuldig en consistent onderzoek had uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het bestreden besluit.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, met M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 december 2013.

Uitspraak

12/4726 WAO
Datum uitspraak: 6 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
12 juli 2012, 11/1603 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van den Bogart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend, waarop het Uwv schriftelijk heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Hofman, opvolgend gemachtigde van appellant. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft zich in augustus 2003 - hij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet - ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Op grond van verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarin een angststoornis en spierklachten werden vastgesteld, en arbeidskundig onderzoek is hem met ingang van 4 augustus 2004 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2. Appellant is op 2 december 2008 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als productiemedewerker. Op 13 augustus 2010 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft mede aan de hand van informatie van de appellant behandelend psycholoog H.H.M. Nelissen en van zijn huisarts een gegeneraliseerde angststoornis en een somatoforme stoornis vastgesteld en voor de beperkingen die appellant hierdoor ondervindt, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. In arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat appellant, met de voor hem op basis van deze FML geselecteerde functies, een verlies aan verdiencapaciteit heeft van 61,78%. Bij besluit van 22 oktober 2010 is appellant een WIA-uitkering geweigerd omdat hij in verband met zijn eerdere uitval in augustus 2003 recht heeft op een WAO-uitkering. Bij besluit van 1 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 30 december 2008 recht heeft op een
WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 22 oktober 2010 en van 1 november 2010 heeft bezwaarverzekeringsarts H.H. Häuser aanleiding gezien de FML aan te passen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 3 maart 2011 vermeld dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts berust op zorgvuldig onderzoek en dat van een juiste diagnostiek is uitgegaan, maar dat aanleiding is een extra beperking voor beroepsmatig vervoer op te nemen in verband met het medicijngebruik van appellant, evenals een beperking op het item werktijden, te weten ‘geen wisselende diensten’. Blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige kunnen met inachtneming van de gewijzigde FML voldoende functies voor appellant worden geselecteerd, waarmee zijn verlies aan verdiencapaciteit 28,99% bedraagt, een verlaging ten opzichte van het besluit van 1 november 2010. Bij besluit van 11 april 2011 (bestreden besluit) zijn de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 22 oktober 2010 en van 1 november 2010 ongegrond verklaard. Omdat in bezwaar niet ten nadele van appellant mag worden teruggekomen op het besluit van
1 november 2010, wordt de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35% eerst met ingang van 24 mei 2011 geëffectueerd.
2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, blijkens zijn beroepsgronden voor zover bij dit besluit het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2010 ongegrond is verklaard. Appellant heeft daarbij informatie van zijn behandelend psychiater F. Karimi, gespecialiseerd in interculturele psychiatrische problematiek, van 14 juli 2011 gevoegd. Anders dan de (bezwaar)verzekeringsartsen gaat Karimi uit van een bij appellant bestaande psychotische stoornis, gepaard gaande met wanen, akoestische en tactiele hallucinaties, bizarre lichamelijke gewaarwordingen en invaliderende angstklachten. Ook heeft appellant in beroep een brief ingezonden van psycholoog A. van den Brand van de Reinier van Arkelgroep van 3 november 2011, waarin de diagnose van Karimi wordt bevestigd.
3.
De rechtbank heeft aanleiding gezien zenuwarts/neuropsychiater D.H.J. Boeykens als deskundige te benoemen om haar van advies te dienen. De rechtbank heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en geen aanleiding gezien de beoordeling door het Uwv onzorgvuldig dan wel onjuist te achten. Ook heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat gelet op de bevindingen van psychiater Karimi en van psycholoog Van den Brand. In hoger beroep is een psychodiagnostisch onderzoek van Van den Brand van 6 maart 2013 ingezonden. In dit rapport wordt geconcludeerd dat appellant veel onmacht laat zien en zich niet adequaat kan richten op de tests, zodat de testgegevens niet bruikbaar zijn om valide te interpreteren. De indruk is dat appellant zeer beperkt belastbaar is. Volgens appellant is hij volledig arbeidsongeschikt.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv de psychische problematiek van appellant op juiste wijze heeft ingeschat. Hierbij is van belang dat appellant stelt dat op basis van rapporten van psychiater Karimi en psycholoog Van den Brand moet worden uitgegaan van de diagnose psychotische stoornis, terwijl de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv de eigenaardige lichamelijke gewaarwordingen die appellant heeft in het kader van een somatisatiestoornis/hypochondrie verklaren en niet als symptoom van een psychose.
5.2.
De door de rechtbank ingeschakelde deskundige heeft appellant op 14 maart 2012 onderzocht en contact opgenomen met zijn huisarts en met psychiater Martens, zijn huidige behandelaar bij de Reinier van Arkelgroep. Volgens de deskundige is sprake van een teleurgestelde, ontevreden en ook wel verbitterde man bij wie er al jaren sprake is van een depressieve of dysfore stemming met regressieve neigingen en een uitgesproken malaisegevoel. Hij voelt zich moe en duizelig. Dit kan verklaard worden vanuit de dysthyme stoornis die gepaard gaat met een pijnstoornis waarbij de pijnen noch duidelijk gelokaliseerd noch omschreven kunnen worden. Een organisch substraat voor de pijnstoornis kan niet aangeduid worden. De pessimistische toekomstvisie gaat gepaard met hypochondrische neigingen die aansluiten bij de depressieve en dysfore stemming. Bij appellant is sprake van een neiging tot exteriorisering waarbij hij makkelijk terugvalt op zijn cultureel bepaalde geloof in djinns. De deskundige heeft de diagnosen dysthyme stoornis, pijnstoornis (somatoforme) en hypochondrie gesteld. De deskundige heeft vermeld dat appellant beperkt is tot het verrichten van arbeid, mede gelet op zijn psychotische problematiek. Hij kan zich vinden in de beperkingen die door de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 3 maart 2011 zijn neergelegd.
5.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport in de diagnostiek afwijkt van de opvattingen van Karimi en Van den Brand is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen, mede nu de deskundige contact heeft gehad met de huidige behandelaar psychiater Martens. Ook de deskundige is uitgegaan van psychotische problematiek en niet is gebleken dat vanuit de door Karimi en Van den Brand meer expliciet gestelde diagnose van een psychotische stoornis appellant meer beperkt is dan in de FML neergelegd en onderschreven door de deskundige. Om die reden kent de Raad evenals de rechtbank beslissende betekenis toe aan de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het bestreden besluit.
5.4.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat uitgaande van de juistheid van de FML van 3 maart 2011 de belastbaarheid van appellant in de voor hem geselecteerde functies niet wordt overschreden.
6.
Uit hetgeen in 5.1 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

CVG