In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een beroep van appellante tegen een besluit van het CAK van 28 oktober 2009, waarin een invorderingsbesluit was genomen. In een tussenuitspraak op 3 juli 2013 heeft de Raad vastgesteld dat er gebreken waren in het invorderingsbesluit, met name het ontbreken van een kenbare belangenafweging. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het CAK op 13 augustus 2013 een nieuw besluit genomen, waarin het de belangen van appellante opnieuw heeft gewogen.
Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Verbroekken, heeft in haar zienswijze op het nieuwe besluit gesteld dat het CAK zich schuldig heeft gemaakt aan willekeur en haar belangen onvoldoende heeft meegewogen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van willekeur en dat het CAK in het besluit van 13 augustus 2013 de belangen van appellante op een adequate manier heeft gewogen. De Raad concludeert dat het gebrek in het eerdere besluit is hersteld en dat het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2013 ongegrond is.
De Raad heeft CAK op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht veroordeeld in de proceskosten van appellante, tot een totaalbedrag van € 1.888,-, en heeft bepaald dat het door appellante betaalde griffierecht van € 152,- wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.