ECLI:NL:CRVB:2013:779
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.H.W.I. Korte
- J.F. Bandringa
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de medewerkingsverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 13 juni 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats na een onaangekondigd huisbezoek op 5 oktober 2011, uitgevoerd door ambtenaren van de gemeente ’s-Gravenhage. Tijdens dit huisbezoek weigerde appellante medewerking te verlenen aan de inspectie van de meterkast, wat door het college werd gezien als een schending van haar medewerkingsverplichting. Het college besloot op 13 oktober 2011 de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de weigering van appellante om toegang te verlenen tot de meterkast.
De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de weigering om de meterkast te laten inspecteren niet voldoende reden was voor de intrekking van haar bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante wel degelijk verplicht was om medewerking te verlenen aan het huisbezoek, en dat de ambtenaren een redelijke grond hadden om de inhoud van de meterkast te willen inspecteren. De Raad benadrukte dat de inhoud van de tassen in de meterkast van belang kon zijn voor het recht op bijstand.
De Raad concludeerde dat appellante geen gerechtvaardigde reden had om de inspectie van de meterkast te weigeren en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.