ECLI:NL:CRVB:2013:815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
11-1181 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in kwestie van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. W.B. Teunis, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had in een eerder besluit meegedeeld dat appellante met ingang van 3 augustus 2009 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In een daaropvolgend besluit op bezwaar werd vastgesteld dat appellante per 15 januari 2009 recht had op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Echter, omdat appellante ook een Wajong-uitkering ontving die hoger was dan de WGA-uitkering, werd de WGA-uitkering niet uitbetaald.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat haar arbeidsongeschiktheid weliswaar volledig, maar niet duurzaam was, waardoor haar een uitkering op basis van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) was onthouden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen procesbelang was voor appellante, aangezien zij al een Wajong-uitkering ontving die hoger was dan de WGA-uitkering. De Raad benadrukte dat het niet zijn taak is om uitsluitend principiële vragen te beantwoorden zonder dat er daadwerkelijk procesbelang is.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellante geen belang had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en de leden E.J. Govaers en J.S. van der Kolk, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/1181 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
26 januari 2011, 10/3332 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.B. Teunis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Teunis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 26 november 2009 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat voor haar met ingang van 3 augustus 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Bij besluit op bezwaar van 9 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante, onder verwijzing naar de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, gegrond verklaard en besloten dat appellante per 15 januari 2009 recht heeft op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Omdat appellante per 15 januari 2009 ook in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten (Wajong), naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en met een dagloon dat hoger is dan het dagloon van de WGA-uitkering, is de WGA-uitkering van appellante om die reden niet tot uitbetaling gekomen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante, samengevat, aangevoerd dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante weliswaar volledig, maar niet duurzaam is, zodat haar ten onrechte uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) is onthouden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante, zoals onder 1.2 weergegeven, tevens een
Wajong-uitkering ontvangt, welke uitkering hoger is dan de WGA-uitkering die aan appellante is toegekend en ook hoger dan de door appellante verlangde IVA-uitkering. In het licht hiervan is het de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van het (hoger) beroepschrift met het indienen van het (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Daarbij heeft de Raad meermalen uitgesproken dat hij is geroepen tot beslechting van geschillen en niet tot beantwoording van uitsluitend principiële vragen (bijvoorbeeld CRvB, 24 april 2013, LJN BZ8357).
4.3.
Niet kan worden gesteld dat er voor appellante nog enig procesbelang is. Appellante heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de reden om hoger beroep in te stellen is gelegen in een uitspraak die zij van de Raad wil hebben over de vraag of er in haar geval al dan niet sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft daarbij voorts aangegeven dat dit een principiële vraag voor haar is, waarbij een bevestigend antwoord daarop een erkenning zou betekenen van appellantes gezondheidstoestand. In het licht van het aangehaalde onder 4.2 kan hierin echter geen procesbelang gelegen zijn.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep vanwege het ontbreken van een procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.J. Govaers en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC