ECLI:NL:CRVB:2013:815
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in kwestie van duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. W.B. Teunis, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had in een eerder besluit meegedeeld dat appellante met ingang van 3 augustus 2009 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In een daaropvolgend besluit op bezwaar werd vastgesteld dat appellante per 15 januari 2009 recht had op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Echter, omdat appellante ook een Wajong-uitkering ontving die hoger was dan de WGA-uitkering, werd de WGA-uitkering niet uitbetaald.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat haar arbeidsongeschiktheid weliswaar volledig, maar niet duurzaam was, waardoor haar een uitkering op basis van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) was onthouden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen procesbelang was voor appellante, aangezien zij al een Wajong-uitkering ontving die hoger was dan de WGA-uitkering. De Raad benadrukte dat het niet zijn taak is om uitsluitend principiële vragen te beantwoorden zonder dat er daadwerkelijk procesbelang is.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellante geen belang had bij de beoordeling van de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en de leden E.J. Govaers en J.S. van der Kolk, in aanwezigheid van griffier D.E.P.M. Bary. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.