ECLI:NL:CRVB:2013:833
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van een uitkering door het Uwv en de toepassing van de hardheidsclausule
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een bedrag van € 66.527,29 terug te vorderen, dat hij ten onrechte had ontvangen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten dat appellant dit bedrag in maandelijkse termijnen van € 183,50 moest terugbetalen, te beginnen op 1 mei 2010. Appellant voerde aan dat hij in een uitzonderlijke situatie verkeerde en dat hij een beroep op de hardheidsclausule wilde doen, omdat hij niet in staat was om het bedrag van € 183,50 per maand af te lossen, mede door bijkomende ziektekosten en reiskosten die hij en zijn partner moesten maken in verband met hun invaliditeit.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het Uwv zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de terugvordering geen kennelijke hardheid opleverde. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de beslissing van de rechtbank te herzien en dat de terugvordering van het Uwv gerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.