In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van de aanvraag van appellant om een WAZ-uitkering. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 oktober 2010, waarin de afwijzing werd bevestigd, beoordeeld. De Raad concludeert dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage voldoende heeft aangetoond dat er geen aanleiding is voor het aannemen van een urenbeperking voor appellant op de relevante data, te weten 12 april 2002 en 5 november 2003. Tevens is vastgesteld dat er geen periode van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid is geweest.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 30 maart 2012, waarin het Uwv was opgedragen om het gebrek in het besluit van 31 mei 2011 te herstellen. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een gewijzigde beslissing op bezwaar op 6 september 2012, maar deze werd door de Raad niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant al vanaf de aanvang van de WAZ-verzekering bekend was met verschillende medische klachten, maar dat deze geen basis bieden voor een urenbeperking.
De Raad heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 6 september 2012 ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.180,--. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten omtrent arbeidsongeschiktheid en WAZ-uitkeringen.