ECLI:NL:CRVB:2013:916
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- A.M. Overbeeke
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die van 4 augustus 2005 tot en met 30 september 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar bijstand ongegrond verklaarde. De intrekking was gebaseerd op het feit dat appellante samenwoonde met haar ex-partner, D. [S.], zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Dit leidde tot de conclusie dat appellante ten onrechte bijstand had ontvangen, omdat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De Raad stelt vast dat appellante en [S.] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat uit hun relatie een kind was geboren. Dit voldeed aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding volgens de WWB. Appellante betwistte de gezamenlijke huishouding en voerde aan dat zij slachtoffer was van mishandeling door [S.], wat haar situatie zou compliceren. De Raad oordeelt echter dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellante de intrekking van de bijstand rechtvaardigt. Het college was bevoegd om de bijstand terug te vorderen, en er waren geen dringende redenen om van deze terugvordering af te zien.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De Raad concludeert dat appellante geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder en dat de terugvordering van de bijstandsuitkeringen gerechtvaardigd was. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting voor de bijstandsverlening.