ECLI:NL:CRVB:2013:919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
12-5598 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kwijtschelding van terugvordering bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 september 2012, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp ongegrond werd verklaard. Appellant had verzocht om kwijtschelding van een terugvordering van bijstandsverlening, die was toegewezen door de kantonrechter te Leiden in 1996. Appellant had sinds 1995 afgelost op de schuld, maar het college weigerde kwijtschelding met terugwerkende kracht, ondanks dat appellant al meer dan vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de door appellant aangevoerde omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, geen aanleiding gaven voor het college om af te wijken van de Beleidsregels Terugvordering WWB 2005. De Raad bevestigt dat de besluitvorming van het college in overeenstemming is met de wet en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die kwijtschelding rechtvaardigen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan op 9 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/5598 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
5 september 2012, 12/4272 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. Appellant is verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij beschikking van 22 mei 1996 heeft de kantonrechter te Leiden het verzoek van de gemeente Leiderdorp tot terugvordering van appellant van ten onrechte genoten bijstand over de periode van 1 december 1990 tot 31 maart 1993 tot een bedrag van ƒ 39.526,56 toegewezen. Appellant heeft het college bij brief van 12 maart 2007 gemeld dat hij al sinds juli 1995 aflost op deze schuld en daarbij het college verzocht af te zien van verdere terugvordering en om kwijtschelding van de resterende schuld. Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het college het verzoek van appellant ingewilligd en het restant van de schuld
(€ 10.313,06) kwijtgescholden.
1.2.
Bij besluit van 11 april 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 oktober 2007 - na eerdere beslissingen op bezwaar wederom - ongegrond verklaard. Hiertoe heeft het college overwogen dat appellant op 12 maart 2007 heeft verzocht om kwijtschelding en dat de omstandigheid dat hij reeds voor het indienen van het verzoek langer dan vijf jaren heeft afgelost, geen reden is om met terugwerkende kracht kwijtschelding te verlenen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) kunnen ten onrechte gemaakte kosten van bijstand worden teruggevorderd. Het gaat daarbij om een discretionaire bevoegdheid. De bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van (verdere) terugvordering moet hierin besloten worden geacht.
4.2.
Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het college de Beleidsregels Terugvordering WWB 2005 (Beleidsregels) vastgesteld. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a, van de Beleidsregels vorderen burgemeester en wethouders bijstand terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. In artikel 11, aanhef en onder a, van de Beleidsregels is bepaald dat burgemeester en wethouders kunnen besluiten van (verdere) terugvordering af zien indien de belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. In het derde lid is bepaald dat de belanghebbende die van mening is dat er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid zelf een schriftelijk verzoek om kwijtschelding moet indienen. Uit de toelichting bij artikel 11 van de Beleidsregels volgt dat terugbetaling van het gehele bedrag de regel is en kwijtschelding de uitzondering. Het is niet de bedoeling dat in de situaties zoals genoemd onder het eerste lid in alle gevallen automatisch wordt afgezien van terugvordering. Bij elk individueel geval zal moeten worden bezien of er - ten tijde van de indiening van het verzoek om kwijtschelding - gegronde reden is af te zien van (verdere) terugvordering.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de besluitvorming van het college in overeenstemming is met de onder 4.2 vermelde Beleidsregels. Appellant heeft zich echter op het standpunt gesteld dat, zoals ter zitting door hem is bevestigd, sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de Beleidsregels rechtvaardigen. Appellant is van mening dat het college in ieder geval per 1 juli 2005 kwijtschelding had moeten verlenen van het op dat moment resterende bedrag van de vordering.
4.4.
De door appellant gestelde onbekendheid met de Beleidsregels, noch het gestelde gebrek aan voorlichting van de zijde van het college levert een bijzondere omstandigheid op die, in afwijking van de Beleidsregels, kwijtschelding met ingang van een datum voorafgaand aan het verzoek en terugbetaling van de al betaalde aflossingen rechtvaardigt. Ditzelfde geldt voor het gegeven dat appellant reeds in 1998 en 2000 een verzoek om kwijtschelding heeft ingediend. Appellant heeft ter zitting bevestigd dat deze verzoeken destijds zijn afgewezen en verklaard dat hij om hem moverende redenen tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen heeft aangewend.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door appellant genoemde omstandigheden noch afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien het college aanleiding hadden moeten geven om met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van de Beleidsregels af te wijken.
4.6.
Voor zover de gronden van appellant zich richten tegen de grondslag van de terugvordering, kunnen deze onbesproken blijven, nu een besluit tot terugvordering in de onderhavige procedure niet voorligt.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en A.M. Overbeeke en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) V.C. Hartkamp
sg