Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene, geboren in 1985, voor een werkleeraanbod op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Betrokkene huurt een kamer bij een vriendin en heeft een aanvraag ingediend voor bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag geweigerd, stellende dat betrokkene een gezamenlijke huishouding voert met haar vriendin, wat volgens de wet gevolgen heeft voor de bijstandsverlening.
De voorzieningenrechter heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, omdat er volgens hem geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, aangezien niet voldaan was aan het vereiste van wederzijdse zorg. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat er wel degelijk sprake is van wederzijdse zorg.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De Raad stelt vast dat betrokkene en haar vriendin weliswaar samen in dezelfde woning verblijven, maar dat de zorg voor elkaar niet voldoende is aangetoond. De Raad concludeert dat de financiële verhoudingen en de aard van de onderlinge relatie niet duiden op een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in de wet. De Raad bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelt dat het hoger beroep van het college niet slaagt. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn vastgesteld op € 944,-- voor verleende rechtsbijstand.