ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4080
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling van appellante met rugklachten
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds maart 2002 een uitkering ontvangt. Appellante, die als schoonmaakster werkte, meldde zich op 25 maart 2010 ziek vanwege rugklachten. Een verzekeringsarts concludeerde dat er sprake was van toegenomen beperkingen, maar dat appellante tot 10 mei 2010 geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. De WAO-uitkering werd niet verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100% omdat de werkgever het loon doorbetaalde. Op basis van een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) werd vastgesteld dat appellante in staat was om in algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verdienen, met een verlies aan verdienvermogen van 29,16%. Het Uwv verlaagde de WAO-uitkering per 29 september 2010 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende medische onderbouwing had voor de genomen beslissing en dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschreden. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar rugpijn en schouderklachten niet adequaat waren meegenomen in de FML. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het medisch onderzoek van het Uwv niet onzorgvuldig was en dat de bezwaarverzekeringsarts de rugklachten van appellante had meegenomen in de beoordeling. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de geduide functies niet passend waren voor appellante, en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.