ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9772

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/2155 WWB + 12/2394 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand na schending van de inlichtingenverplichting door ontvangen stagevergoedingen

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan een betrokkene die stagevergoedingen heeft ontvangen, maar deze niet heeft gemeld. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van zowel de betrokkene als het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek. De betrokkene ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had de verplichting om alle inkomsten, inclusief stagevergoedingen, te melden. Het college heeft op basis van looninformatie vastgesteld dat de betrokkene haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door de stagevergoedingen niet te rapporteren. De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar het college heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de betrokkene inderdaad haar verplichtingen niet is nagekomen, maar dat het college niet in zijn procespositie is benadeeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en veroordeelt het college in de proceskosten van de betrokkene.

Uitspraak

12/2155 WWB, 12/2394 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 maart 2012, 11/5780 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek (college)
Datum uitspraak 7 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. drs. M.L. Marcus-Daniëls, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Marcus-Daniëls. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Gielen en R.M.C. de Vries.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het college heeft betrokkene in aansluiting op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet met ingang van 12 november 2007 bijstand verleend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Betrokkene heeft bij de aanvraag om bijstand meegedeeld dat zij tot eind juli 2008 een door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) betaalde opleiding tot secretarieel medewerker volgt en in dat kader twee dagen per week stage loopt bij een zorgcentrum in Oisterwijk. Het college heeft betrokkene bij het toekenningsbesluit van 28 november 2007 meegedeeld dat de voor de stage ontvangen vergoedingen als inkomsten in mindering worden gebracht op haar bijstand, tenzij deze zien op gemaakte reiskosten.
1.2. Tijdens een jaarlijks heronderzoek op 17 november 2008 heeft betrokkene haar consulent meegedeeld dat zij met toestemming de opleiding juridisch medewerker personeel & arbeid niveau 4+ volgt en dat zij in dat kader drie dagen per week stage loopt bij [ naam B.V.] Werving & Selectie B.V. te [vestigingsplaats B.V. ] [ naam B.V.]. Bij besluit van 5 januari 2009 heeft het college betrokkene toestemming verleend om deze opleiding te volgen tot en met 31 augustus 2009. Daarbij is erop gewezen dat eventuele netto inkomsten moeten worden vermeld op de inkomstenverklaringen onder bijvoeging van bewijsstukken.
1.3. Vanaf maart 2009 heeft betrokkene op haar maandelijks ingevulde inkomstenverklaringen vermeld een stagevergoeding te ontvangen van het [naam ziekenhuis] ziekenhuis te [vestigingsplaats ziekenhuis] van € 124,-- per maand.
1.4. Naar aanleiding van een signaal van het Inlichtingenbureau dat betrokkene naast haar bijstand inkomsten heeft, heeft het college een nader onderzoek ingesteld. Uit verkregen looninformatie is gebleken dat betrokkene van de volgende instanties inkomsten heeft ontvangen:
- van het UWV, een ziektewetuitkering over de periode van 12 november tot en met
29 november 2007;
- van Stichting [naam stichting] te Tilburg, over de periode van 11 maart 2008 tot 10 september
2008;
- van [naam B.V.] over de maanden november 2008 tot en met januari 2009;
- van [naam ziekenhuis] ziekenhuis, vanaf februari 2009.
1.5. De inkomensgegevens zijn voor het college aanleiding geweest bij besluit van 22 oktober 2009, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 3 november 2011 (bestreden besluit), de bijstand van betrokkene over de periode van 12 november 2007 tot en met 30 april 2009 te herzien en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 7.970,93 van betrokkene terug te vorderen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank allereerst het standpunt van het college verworpen dat het beroep van betrokkene bij gebreke van concrete beroepsgronden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien de ter zitting gegeven aanvulling op de beroepsgronden in strijd te achten met een goede procesorde.
2.2. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat het college het door betrokkene betaalde griffierecht van € 41,-- en de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 874,-- dient te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bevoegd was de bijstand van betrokkene over de periode van 12 november 2007 tot en met februari 2009 met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB te herzien. Door geen melding te maken van de over deze periode ontvangen stagevergoedingen, die als inkomen in mindering hadden moeten worden gebracht op de bijstand, heeft betrokkene de inlichtingenverplichting geschonden. Ten aanzien van de herziening van de bijstand vanaf maart 2009 heeft de rechtbank, anders dan het college, geoordeeld dat artikel 54, derde lid, aanhef en onder b, van de WWB de wettelijke bevoegdheidsgrondslag vormt, nu betrokkene vanaf die maand wel haar inlichtingenverplichting is nagekomen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het college met toepassing van artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB bevoegd was de teveel gemaakte kosten van bijstand over de genoemde perioden terug te vorderen.
3. Het college heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze ziet op hetgeen onder 2.1 is overwogen. Hierbij heeft het college naar voren gebracht dat de rechtbank het beroep van betrokkene niet-ontvankelijk had moeten verklaren, zodat ook de veroordeling van het college tot betaling van de proceskosten en het griffierecht achterwege had moeten blijven.
3.1. Betrokkene heeft zich op de hierna te bespreken gronden gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank, zoals weergegeven onder 2.2.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
het hoger beroep van het college (12/2394 WWB)
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn het beroep van betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het college erkend dat betrokkene in het beroepschrift van 11 november 2011 reeds het standpunt heeft ingenomen dat gelet op de vertraagde besluitvorming in de bezwaarfase het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Dit is als een voldoende concrete beroepsgrond aan te merken.
4.2. Ook de door het college in hoger beroep herhaalde grond dat het college als procespartij is benadeeld omdat betrokkene in strijd met de goede procesorde eerst ter zitting bij de rechtbank de beroepsgronden nader heeft aangevuld en onderbouwd, slaagt niet. De ter zitting gegeven aanvullende beroepsgronden zijn niet in strijd met de goede procesorde. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank valt immers af te leiden dat de aanvullende beroepsgronden vrijwel geheel overeenkomen met hetgeen betrokkene in de bezwaarprocedure naar voren heeft gebracht. In die zin heeft het college zich niet overvallen hoeven te voelen. Het college heeft ter zitting overigens inhoudelijk op de aanvullende gronden gereageerd. Dat het college niettemin op ontoelaatbare wijze in zijn verdediging is geschaad is niet aannemelijk gemaakt.
4.3. Gelet op wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep van het college niet.
het hoger beroep van betrokkene (12/2155 WWB)
4.4. De rechtbank heeft, anders dan betrokkene stelt, op goede gronden overwogen dat betrokkene haar inlichtingenverplichting tot en met februari 2009 niet is nagekomen. Ook in hoger beroep is betrokkene er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij het college op de hoogte heeft gebracht van de ontvangen stagevergoedingen. Daartoe is onvoldoende dat zij haar niet onderbouwde stelling heeft herhaald dat het college wel degelijk beschikt over de door haar overgelegde loonstroken, maar deze ten onrechte niet aan de gedingstukken heeft toegevoegd. Daarbij wijst de Raad er op dat betrokkene op de inkomstenverklaringen tot en met februari 2009 op geen enkele wijze melding heeft gemaakt van de stagevergoedingen, hoewel het college haar wel op deze mededelingsplicht, zoals onder 1.2 is weergegeven, heeft gewezen. Bovendien is uit het naar aanleiding van het op 17 november 2008 gehouden heronderzoek opgemaakte verslag geenszins op te maken dat stage-inkomsten onderwerp van gesprek zijn geweest of dat is opgetekend dat er loonstroken zijn overgelegd. Tot slot wordt nog gewezen op het separaat ingevulde formulier van 7 november 2008 waarop betrokkene vermeldt geen betaald werk te verrichten.
4.5. Ook aan de in hoger beroep door betrokkene herhaalde stelling dat haar consulent heeft toegezegd dat de stagevergoedingen niet bij de bijstandsverlening worden betrokken, wordt voorbijgegaan nu betrokkene in gebreke is gebleven dit aannemelijk te maken en dit ook niet strookt met hetgeen het college haar bij besluit van 28 november 2007, zoals onder 1.1 is weergegeven, heeft meegedeeld.
4.6. Anders dan betrokkene heeft aangevoerd is uit de beschikbare looninformatie geenszins af te leiden dat de onder 1.4 vermelde inkomsten onkostenvergoedingen betreffen. Alle loonopgaven vermelden bruto en netto loonbedragen en bovendien staan op de looninformatie van Thebis de uitgekeerde reiskostenvergoedingen afzonderlijk vermeld.
4.7. Ter zitting heeft betrokkene nog aangevoerd dat de uitkering van het UWV over de periode van 12 november tot en met 29 november 2007 een nabetaling betreft en geen ziektewetuitkering. Voor dit standpunt bieden de loongegevens echter geen enkel aanknopingspunt.
4.8. Gelet op wat onder 4.4 tot en met 4.7 is overwogen, slaagt het hoger beroep van betrokkene niet.
conclusie
5. Nu noch het hoger beroep van het college noch het hoger beroep van betrokkene slaagt, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
6. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in zaak 12/2394 WWB. Deze kosten worden begroot op € 944,--, in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag
van € 944,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
- bepaalt dat van het college een griffierecht van € 466,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) V.C. Hartkamp
HD