ECLI:NL:CRVB:2014:1128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 december 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was een anonieme tip over een gezamenlijke huishouding met haar ex-partner, V. Na een onderzoek door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, dat onder andere bestond uit waarnemingen en het horen van getuigen, concludeerde het dagelijks bestuur dat appellante in strijd met haar inlichtingenverplichting had gehandeld door niet te melden dat zij samenwoonde met V. Dit leidde tot de intrekking van haar bijstandsrecht over de periode van 1 mei 2009 tot en met 28 februari 2011 en de terugvordering van € 22.730,49 aan onterecht ontvangen bijstand.
De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het dagelijks bestuur ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat zij en V in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de feiten en omstandigheden, waaronder verklaringen van appellante en V, alsook getuigenverklaringen van buurtbewoners, voldoende bewijs boden voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad bevestigde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de relevante feiten niet te melden, en dat het dagelijks bestuur bevoegd was tot intrekking en terugvordering van de bijstand. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de terugvordering te matigen, en dat appellante geen dringende redenen had aangevoerd om van terugvordering af te zien. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen.