Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
Bijlage
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen het besluit van de Minister van Defensie ongegrond werd verklaard. Appellante had verzocht om toepassing van de hardheidsclausule van artikel 28 van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD) om in aanmerking te komen voor een hogere toelage buitenland. De minister had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet valt onder de groep defensiemedewerkers waarop de overgangsregeling van artikel 11a van het VBD van toepassing is, omdat zij op de relevante peildatum niet in een gebied buiten Nederland was geplaatst. De Raad stelt vast dat de minister appellante voldoende heeft geïnformeerd over de wijziging van de systematiek voor de berekening van de toelage buitenland en dat appellante zelf ook had kunnen informeren naar de juiste bedragen na de bekendmaking van de nieuwe cijfers in januari 2008.
Daarnaast wordt het beroep op het gelijkheidsbeginsel door appellante verworpen, omdat de gevallen van de collega’s die wel een hogere toelage kregen, niet vergelijkbaar zijn met die van appellante. De Raad concludeert dat de verschillen in de hoogte van de toelage voortkomen uit de bepalingen van het VBD en dat dergelijke verschillen inherent zijn aan veranderingen in regelgeving.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.