ECLI:NL:CRVB:2014:1230
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, die sinds 1 februari 1986 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsrecht verloren omdat hij volgens het college van burgemeester en wethouders van Zwolle een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner, M, zonder dit te melden. Het college had op basis van een onderzoek door de sociale recherche, dat onder andere observaties en verhoren omvatte, besloten de bijstand van appellant per 1 september 2009 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 28.107,38.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij betwistte de bevindingen van de sociale recherche en stelde dat hij zijn hoofdverblijf op zijn uitkeringsadres had en niet bij M. De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellant, M en getuigen voldoende bewijs boden voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en dat de periode van de gezamenlijke huishouding correct was vastgesteld op 1 september 2009.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 april 2014, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.