ECLI:NL:CRVB:2014:1327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
13-336 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van nieuw gebleken feiten in het kader van een Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 27 februari 2007 een uitkering op basis van de Ziektewet ontving, had een verzoek ingediend om terug te komen van een besluit van 29 januari 2008, waarbij haar uitkering per 5 februari 2008 was beëindigd. Dit verzoek was eerder door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat er volgens het Uwv geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden.

Appellante stelde dat er wel degelijk sprake was van nieuwe feiten, onderbouwd door een brief van dr. P. Hoogvliet, waarin een chronisch pijnsyndroom werd gediagnosticeerd. De Raad overwoog echter dat een nader gestelde diagnose, die is gebaseerd op reeds eerder bekende medische gegevens, niet als nieuw feit kan worden aangemerkt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard.

De Raad concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding moest worden afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van daadwerkelijk nieuwe feiten of omstandigheden bij verzoeken om herziening van eerdere besluiten in het bestuursrecht.

Uitspraak

13/336 ZW
Datum uitspraak: 18 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 december 2012, 12/1332 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.A.M. van Leeuwen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Appellante is verschenen. Namens het Uwv is verschenen mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1. Vanaf 27 februari 2007 heeft appellante een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Bij besluit van 29 januari 2008 is de ZW-uitkering van appellante met ingang van 5 februari 2008 beëindigd. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2. Op 3 januari 2009 heeft appellante verzocht om terug te komen van het besluit van
29 januari 2008. Dit verzoek heeft het Uwv bij besluit van 25 juni 2009 afgewezen. Hiertegen heeft appellante - zonder succes - rechtsmiddelen aangewend. Ook dit besluit staat in rechte vast.
1.3. Bij brief van 2 mei 2011 heeft appellante het Uwv nogmaals verzocht om terug te komen van het besluit van 29 januari 2008. Zij heeft hierbij gewezen op de uitkomsten van een onderzoek van het pijnbehandelcentrum van het Erasmus MC. Bij besluit van 1 september 2011 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 29 januari 2008. Het Uwv heeft bij besluit van 14 februari 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 september 2011 ongegrond verklaard, omdat naar de mening van het Uwv er zowel met de op 2 mei 2011 meegestuurde informatie als de met het bezwaar meegestuurde informatie, niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zodanig dat het Uwv redelijkerwijs gehouden is om terug te komen van de beslissing van
29 januari 2008.
2.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Volgens appellante is er wel sprake van een nieuw feit en zij heeft in dit verband verwezen naar de brief van 15 december 2011 van dr. P. Hoogvliet, revalidatiearts.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het verzoek van appellant van 2 mei 2011 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 29 januari 2008. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld CRvB 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Het betoog van appellante komt er in de kern op neer dat er sprake is van een nieuw feit omdat dr. Hoogvliet in zijn brief van 15 december 2011 een nadere diagnose heeft gesteld die haar klachten kunnen verklaren, te weten een chronisch pijnsyndroom. Uit deze brief volgt dat appellante sinds 26 april 2011 onder behandeling is op de afdeling revalidatie van het Erasmus MC in verband met pijnklachten, welke bij nadere analyse voor een aanzienlijk deel bleken te kunnen worden verklaard door een chronisch pijnsyndroom.
4.3.
Op grond van vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 23 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB8684) dient een nader gestelde diagnose, die is gebaseerd op reeds eerder bekende medische onderzoeksgegevens, evenwel niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid te worden aangemerkt. Bovendien kan uit de brief van dr. Hoogvliet niet worden afgeleid dat deze betrekking heeft op de medische situatie van appellante op
5 februari 2008, de datum in geding. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) S. Aaliouli

IJ