ECLI:NL:CRVB:2014:1413

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
13-5153 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens onterecht ontvangen bijstand

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellant zich onttrok aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Het college vorderde ook de onterecht ontvangen bijstand terug, wat leidde tot bezwaar van appellant.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de bijstandsuitkering, maar dit bezwaar werd door het college ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing gegrond verklaard, maar verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat hij het besluit van het college niet had ontvangen en pas later kennisnam van de intrekking van zijn bijstandsuitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 22 april 2014 geoordeeld dat de termijn voor het indienen van het bezwaar is aangevangen op de dag na de verzending van het besluit. Aangezien het bezwaarschrift te laat was ingediend en er geen verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding zijn aangevoerd, bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5153 WWB
Datum uitspraak: 22 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 augustus 2013, 13/477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. el Fizazi.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van
10 augustus 2012 heeft het college de bijstand met ingang van 4 juli 2012 ingetrokken en de over de periode van 4 juli 2012 tot en met 31 juli 2012 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 688,27 teruggevorderd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant geen recht heeft op bijstand omdat hij zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
1.2.
Bij besluit van 13 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 10 augustus 2012 wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij heeft aangevoerd dat hij het besluit van 10 augustus 2012 niet heeft ontvangen en dat hij pas op 3 oktober 2012 van dit besluit kennis heeft genomen nadat zijn gemachtigde bij brief van 25 september 2012 het college had verzocht om toezending van een besluit tot stopzetting van zijn bijstandsuitkering.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
4.3.
Het college heeft het besluit verzonden naar het door appellant opgegeven uitkeringsadres aan [adres] in Rotterdam. Voorts heeft het college met de overgelegde uitdraai van het registratiesysteem Socrates en de toelichting ter zitting van de Raad, de verzending van het besluit van 10 augustus 2012 aannemelijk gemaakt.
4.4.
Omdat het besluit van 10 augustus 2012 is voorzien van het laatst bekende uitkeringsadres van appellant en op die dag naar dat adres is verzonden, is de termijn om bezwaar te maken tegen dat besluit aangevangen op 11 augustus 2012. Het bezwaarschrift is op 8 oktober 2012 ontvangen, dus buiten de in artikel 6:7 van de Awb bepaalde termijn, zodat het te laat is ingediend. Er is niets aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.M. Overbeeke en
F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) S.K. Dekker

HD