ECLI:NL:CRVB:2014:1510
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- A.M. Overbeeke
- F. Hoogendijk
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en op geld waardeerbare activiteiten
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 28 november 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant meldde in 2008 dat hij percussielessen gaf, maar heeft later een eigen bedrijf opgericht zonder dit tijdig aan het college te melden. Het college beëindigde de bijstand per 1 september 2010, omdat appellant als zelfstandige voldoende inkomsten had. Na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij onder andere een onbekende girorekening aan het licht kwam, heeft het college de bijstand van appellant herzien en teruggevorderd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn girorekening en de inkomsten uit zijn activiteiten. De Raad stelt vast dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, indien hij de inlichtingenverplichting had nageleefd, recht op aanvullende bijstand zou hebben gehad. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.