ECLI:NL:CRVB:2014:1565
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en bezit van onroerend goed in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een schending van de inlichtingenverplichting door appellanten. Appellanten ontvingen van 15 januari 2006 tot en met 26 juli 2009 bijstand, maar waren van 27 juli 2009 tot en met 28 augustus 2010 woonachtig in Montenegro. Na een aanvraag om bijstand op 30 augustus 2010 heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant betrokken was bij een vennootschap die onroerend goed in Montenegro bezat, wat niet was gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.
Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college op 30 november 2011 de bijstand over de betreffende periode ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellanten hebben bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Almelo heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit op 17 oktober 2012 ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep gingen.
In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht op bijstand zouden hebben gehad als zij de inlichtingenverplichting waren nagekomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun standpunt te onderbouwen. De Raad heeft de onduidelijkheid over de werkzaamheden van appellant binnen de vennootschap en het onroerend goed als onvoldoende beschouwd om aan te nemen dat appellanten recht op bijstand hadden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.