ECLI:NL:CRVB:2014:1591
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van IOAW-uitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een IOAW-uitkering van appellante, die sinds 24 juni 2011 een uitkering ontving op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Naar aanleiding van een IB-signaal van de Belastingdienst op 10 november 2011, waaruit bleek dat appellante vanaf 7 september 2011 inkomsten had verworven uit werkzaamheden bij Primark Netherlands B.V., heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam appellante verzocht om een kopie van haar arbeidsovereenkomst en loonstroken. Op basis van de overgelegde documenten heeft het college op 3 januari 2012 besloten de IOAW-uitkering van appellante met ingang van 7 september 2011 in te trekken en een bedrag van € 4.244,23 bruto terug te vorderen, omdat de inkomsten van appellante in die periode hoger waren dan de geldende norm.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft de aangevallen uitspraak op 27 december 2012 bevestigd, waarna appellante in hoger beroep is gegaan. In hoger beroep betwistte appellante dat zij de inlichtingenverplichting had geschonden en voerde aan dat het college op de hoogte was van haar indiensttreding en dat het college te laat had gereageerd op het IB-signaal.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 6 mei 2014 geoordeeld dat appellante inderdaad de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat zij geen opgave had gedaan van haar verdiensten. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de uitkering in te trekken en dat de terugvordering terecht was. De beroepsgrond van appellante dat het college niet adequaat had gereageerd op het IB-signaal werd verworpen, evenals haar argument over de brutering van het terug te vorderen bedrag. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.