ECLI:NL:CRVB:2014:1595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
12-1908 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na voldoende medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, die als kok werkzaam was, had zich op 18 augustus 2009 ziek gemeld vanwege maag- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 29 augustus 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 16 augustus 2011 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een daaropvolgend bezwaar op 15 december 2011 door het Uwv gehandhaafd.

De rechtbank Haarlem had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen. De bezwaarverzekeringsarts had dossieronderzoek verricht en appellant lichamelijk onderzocht. De rechtbank concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat de psychische klachten van appellant niet ernstig genoeg waren om een WIA-uitkering te rechtvaardigen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts niet deskundig was op het gebied van psychische belastbaarheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat het medisch onderzoek toereikend was. De Raad bevestigde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had om tot een oordeel te komen en dat er geen aanleiding was voor een nadere psychiatrische expertise. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/1908 WIA
Datum uitspraak: 2 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
19 maart 2012, 11/6780 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2014. Appellant is, met bericht vooraf, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 18 augustus 2009 uitgevallen voor zijn werkzaamheden van kok vanwege maagklachten en psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 29 augustus 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 16 augustus 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Bij besluit van 15 december 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Zij heeft daarbij betrokken dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht en dat hij appellant op het spreekuur heeft gezien, waarbij appellant (lichamelijk) is onderzocht. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts de hoorzitting bijgewoond, dossieronderzoek verricht en informatie van behandelaars betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat in verband met de ziekte van appellant beperkingen zijn vastgesteld en dat de bezwaarverzekeringsarts gerapporteerd heeft dat het psychisch beeld niet ernstig is en dat er fysiek geen sprake is van ernstige afwijkingen, maar van langer bestaande problematiek, die appellant voorheen niet belet heeft zijn werk te doen. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts de opgevraagde informatie van de huisarts van 26 oktober 2011 en van i-Psy van 14 juli 2011 betrokken bij zijn beoordeling. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarover gerapporteerd dat de daarin vermelde beperkingen niet afwijken van de beperkingen waarmee rekening is gehouden in de Functionele Mogelijkhedenlijst. De rechtbank acht deze motivering toereikend. De rechtbank heeft bijgevolg geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. Over de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige inzichtelijk heeft toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig en deugdelijk medisch onderzoek. Hij voert aan dat hij een gesprek heeft gehad met de verzekeringsarts, maar dat hij niet goed door de verzekeringsarts is onderzocht. Hij voegt daar aan toe dat de verzekeringsarts geen psycholoog of psychiater is en dat de verzekeringsarts om deze reden niet deskundig is om uitspraken te doen ten aanzien van de psychische belastbaarheid.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden onderschreven. Het medisch onderzoek is toereikend en voldoende zorgvuldig geweest. Het standpunt van appellant dat de verzekeringsartsen niet deskundig zijn om uitspraken te doen ten aanzien van de psychische belastbaarheid wordt niet gevolgd. Zoals ook door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 24 april 2012 is overwogen, behoort het tot de specifieke deskundigheid van de (bezwaar)verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten de beperkingen van appellant ter zake van het verrichten van arbeid vast te stellen. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 13 april 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW2226). De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 april 2012 inzichtelijk uiteengezet dat er genoeg informatie van behandelaars voorhanden was om tot een beoordeling te komen, zodat er geen aanleiding bestond voor een nadere psychiatrische expertise. De Raad heeft geen aanleiding gevonden voor twijfel over de juistheid van deze beschouwingen van de bezwaarverzekeringsarts.
4.2.
Er zijn in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel moeten leiden aangaande de medische belastbaarheid van appellant.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies passend zijn, is juist.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

IJ