ECLI:NL:CRVB:2014:1687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
12-3681 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor Begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget op grond van de AWBZ

In deze zaak heeft appellante op 9 februari 2010 een aanvraag ingediend voor Begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het CIZ heeft op 26 april 2010 besloten om appellante te indiceren voor zorg in natura, maar heeft daarbij slechts lichte beperkingen vastgesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het CIZ heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 10 januari 2014 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.J.A. Vis, haar standpunt toegelicht. CIZ werd vertegenwoordigd door mr. L.M.R. Kater. De Raad heeft het onderzoek geschorst en appellante de gelegenheid gegeven om haar stelling dat zij uitbehandeld is, nader te onderbouwen. Appellante heeft echter besloten om geen aanvullende informatie op te vragen bij haar psycholoog.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rapporten van de medisch adviseurs van CIZ voldoende zorgvuldig zijn en dat deze een toereikende grondslag bieden voor het bestreden besluit. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij, ook op psychisch gebied, uitbehandeld is. De langdurige arbeidsongeschiktheid van appellante kan niet als medische onderbouwing dienen voor haar aanspraak op AWBZ-zorg. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

12/3681 AWBZ
Datum uitspraak: 7 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 19 juni 2012, 11/1670 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J.A. Vis hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Voor appellante zijn verschenen mr. Vis en haar echtgenoot, J.P.J. Roggekamp. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.
Ter zitting heeft de Raad het onderzoek geschorst. Namens appellante heeft mr. Vis nog nader bericht gestuurd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft op 9 februari 2010 een aanvraag ingediend voor Begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2. Bij besluit van 26 april 2010 heeft CIZ appellante geïndiceerd voor zorg in natura van
23 april 2010 tot 22 oktober 2010 in de vorm van Behandeling Algemeen in groepsverband
.Hieraan heeft CIZ ten grondslag gelegd dat bezien moest worden of er behandeling of revalidatie mogelijk is om de zelfredzaamheid van appellante te verbeteren
.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 april 2010. Zij heeft Begeleiding Individueel klasse 4 nodig. CIZ heeft dit bezwaar bij besluit van 12 mei 2011 ongegrond verklaard. Het tegen dit laatste besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank gegrond verklaard bij haar uitspraak van 11 november 2011 op de grond, kort gezegd, dat het aan dat besluit ten grondslag liggende medische advies onvoldoende inzichtelijk was. CIZ heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 april 2010 bij besluit van
18 november 2011 (bestreden besluit) opnieuw ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en, met bepalingen omtrent de proceskosten en het griffierecht, de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in het bestreden besluit zelf nog steeds niet voldoende inzichtelijk is gemaakt waarom CIZ uitgaat van slechts lichte beperkingen die niet kunnen leiden tot toekenning van Begeleiding op grond van de AWBZ. Omdat CIZ in het verweerschrift en het medisch advies van 26 januari 2012 wel voldoende gemotiveerd heeft waarom is uitgegaan van lichte beperkingen met betrekking tot psychosociale functies en psychosociaal welbevinden, waarvoor behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet voorliggend is, en de rechtbank oordeelde dat deze motivering de beslissing in het bestreden besluit kan dragen, heeft zij de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
3.1.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat CIZ, door zich op het standpunt te stellen dat behandeling van de psychische klachten door een psychiater of psychotherapeut voorliggend is op AWBZ-zorg, ten onrechte voorbij is gegaan aan de verkregen informatie van de behandelend revalidatiearts die in een schriftelijke verklaring te kennen heeft gegeven dat appellante is uitbehandeld.
3.2.
Voorts heeft appellante naar voren gebracht dat uit het feit dat zij al sinds 1987 volledig arbeidsongeschikt is, blijkt dat haar beperkingen niet ‘licht’ zijn, maar matig tot zwaar zodat zij wel recht heeft op Begeleiding vanuit de AWBZ.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het punt dat partijen verdeeld houdt is de vraag of appellante niet alleen fysiek maar ook op het vlak van haar psychische klachten is uitbehandeld. De behandeling bij psycholoog Vendelbosch heeft volgens appellante enkel ten doel de verwerking van psychosociale problemen (rouwverwerking). Volgens appellante blijkt uit de verklaring van de revalidatiearts dat behandeling niet meer zinvol is en dat gestreefd moet worden naar consolidatie van de huidige toestand, waarbij ondersteunende begeleiding op grond van de AWBZ van wezenlijk belang is. De huisarts van appellante heeft daarentegen de medisch adviseur geïnformeerd dat sprake is van een mogelijk behandelbare angst- en paniekstoornis.
4.2.
De Raad heeft appellante na de zitting van 10 januari 2014 in de gelegenheid gesteld haar stelling dat behandeling van haar psychische klachten niet (meer) mogelijk is, nader te onderbouwen. Daartoe zou de gemachtigde van appellante, mr. Vis, aan de psycholoog Vendelbosch in elk geval de vraag voorleggen of de klachten van appellante te behandelen zijn. Tevens zou appellante geadviseerd worden de medisch adviseur van CIZ toestemming te geven om contact op te nemen met Vendelbosch.
4.3.
Bij brief van 3 februari 2014 heeft mr. Vis de Raad bericht dat appellante na ampele overwegingen besloten heeft niet in te stemmen met het opvragen van informatie bij Vendelbosch. Appellante blijft op haar standpunt staan dat zij afdoende heeft aangetoond dat sprake is van een ernstige handicap die relatief stabiel is. Zij stelt dat de huisarts ten onrechte meent dat sprake is van een angststoornis die mogelijkerwijs nog behandelbaar is en dat het niet aan haar is om aan te tonen dat dit anders is.
4.4.
De Raad is van oordeel dat de rapporten van de medisch adviseurs van CIZ voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat deze een toereikende grondslag bieden voor het bestreden besluit. Appellante heeft niet van de gelegenheid gebruik willen maken haar stelling dat zij, ook op psychisch gebied, uitbehandeld is, met nadere informatie medisch te onderbouwen. Er is daarom geen twijfel ontstaan over de validiteit van de medische adviezen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen en CIZ heeft haar standpunt dat behandeling van de psychische klachten van appellante voorliggend is daarop mogen baseren.
4.5.
Tot slot merkt de Raad op dat de al jarenlang bestaande arbeidsongeschiktheid van appellante op zichzelf niet kan gelden als (medische) onderbouwing van haar stelling dat zij aangewezen zou zijn op AWBZ-zorg. Om voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking te komen gelden immers heel andere criteria - waaronder arbeidskundige aspecten - dan om in aanmerking te komen voor AWBZ-zorg.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en
I.M.J. Hillhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M.P. Ketting

IJ