ECLI:NL:CRVB:2014:1688

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
12-4998 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van tegemoetkoming in kosten van fiets met hulpmotor

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een tegemoetkoming van € 2.100,- die aan appellante was toegekend voor de aanschaf van een fiets met hulpmotor. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De zaak is ontstaan na een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij appellante verplicht was om binnen zes maanden na de toekenning van de tegemoetkoming een factuur en betalingsbewijs in te dienen. Appellante heeft deze verplichting niet nageleefd, wat leidde tot de intrekking van de tegemoetkoming en de terugvordering van het bedrag.

De Raad oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld door de tegemoetkoming in te trekken, aangezien appellante niet de vereiste bewijsstukken heeft overgelegd. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellante nog een kans gekregen om de benodigde documenten aan te leveren, maar de ingediende stukken bleken niet te kloppen. De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat appellante niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat het college bevoegd was om de beslissing te herroepen.

In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd die de Raad zouden kunnen overtuigen om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad concludeert dat de intrekking van de tegemoetkoming en de terugvordering van het bedrag rechtmatig zijn, en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een toezegging is gedaan door een medewerker van het college die haar toestemming zou hebben gegeven om de tegemoetkoming voor een ander doel te gebruiken.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4998 WMO
Datum uitspraak: 16 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juli 2012, 12/66 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.D. van Doorn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Doorn. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 20 december 2010 heeft het college aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een fiets met hulpmotor toegekend van € 2.100,-. In het besluit is vermeld dat appellante verplicht was binnen zes maanden na dagtekening van het besluit kopieën van de definitieve aankoopnota en het betaalbewijs op te sturen naar de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven (DWZS) van de gemeente Amsterdam. Het niet voldoen aan deze verplichting zou leiden tot intrekking van het toekenningsbesluit en terugvordering van het toegekende bedrag.
1.2. Appellante heeft niet binnen de termijn van zes maanden een factuur en betalingsbewijs opgestuurd naar DWZS. Bij besluit van 19 augustus 2011 heeft het college het besluit van
20 december 2010 ingetrokken en het bedrag van € 2.100,- teruggevorderd.
1.3. Naar aanleiding van het verhandelde tijdens de hoorzitting in bezwaar op
1 november 2011 heeft appellante nog veertien dagen de tijd gekregen om alsnog een aankoopbon, factuur en betalingsbewijs van een fiets met hulpmotor te overleggen. Bij brief van 15 november 2011 heeft de gemachtigde van appellante een factuur en handgeschreven bon opgestuurd ter zake van een op 7 november 2011 bij de firma[firma] aangeschafte en contant betaalde Sparta damesfiets met hulpmotor voor het bedrag van € 2.100,-. Uit een door verweerder ingesteld onderzoek bij de op de factuur vermelde winkel bleek dat[firma] geen Sparta fietsen verkoopt en dat er op 7 november 2011 geen enkele fiets is verkocht in die winkel.
1.4. Bij besluit van 2 december 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat uit de tekst van het besluit van 20 december 2010 duidelijk blijkt dat appellante een fiets met hulpmotor van de tegemoetkoming moest aanschaffen en dat appellante van die aanschaf bewijsstukken diende over te leggen. Omdat zij niet – op correcte wijze - aan haar verplichtingen had voldaan was het college bevoegd om het besluit van 20 augustus 2010 in te trekken en het bedrag van de toekenning terug te vorderen. Hetgeen appellante aan beroepsgronden tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
3.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden en gesteld dat de rechtbank aan die gronden ten onrechte voorbij is gegaan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 7 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Amsterdam (Gemeenteblad 2011, afd. 3A, nr.199/770; Verordening) is geregeld dat een individuele voorziening wordt verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Artikel 14, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat het college een beschikking tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan intrekken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget niet binnen de door het college gestelde termijn na uitbetaling is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. In artikel 15, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat een betaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk wordt teruggevorderd nadat tot gehele of gedeeltelijke intrekking of wijziging daarvan is besloten.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit de bewoordingen van het toekenningsbesluit duidelijk blijkt dat appellante een fiets met hulpmotor van de tegemoetkoming moest aanschaffen en dat appellante van die aanschaf bewijsstukken diende over te leggen. Dit is in overeenstemming met artikel 10 van de Verordening waarin de financiële tegemoetkoming is geregeld. In de toelichting op dat artikel staat nog vermeld dat, anders dan bij een geldelijke vergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget, deze vorm van vaststelling door het college wordt bepaald. In het toekenningsbesluit is voorts vermeld dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot intrekking van die toekenning op grond van artikel 14, tweede lid, van de Verordening en tot terugvordering van het toegekende bedrag op grond van artikel 15, tweede lid, van de Verordening. Appellante had dus moeten weten dat zij alleen een fiets met hulpmotor mocht aanschaffen en dat zij daarvan tijdig een aankoop- en betalingsbewijs moest overleggen. Voorts had zij moeten weten dat het niet voldoen aan deze verplichting zou leiden tot intrekking van het toekenningsbesluit. Indien zij de financiële tegemoetkoming voor aan ander doel had willen besteden, had zij dit vooraf aan het college dienen te vragen.
4.3.
Met betrekking tot hetgeen appellante heeft gesteld over een door mevrouw[naam] van Centrum indicatiestelling zorg, dat het college adviseert over aanvragen op grond van de Wmo gedane toezegging dat zij de tegemoetkoming ook aan isolatie van haar woning mocht besteden, merkt de Raad het volgende op. Nog daargelaten of mevrouw[naam] bevoegd is om toezeggingen namens het college te doen, heeft appellante geenszins aannemelijk gemaakt dat mevrouw[naam] dit inderdaad gezegd heeft. Uit de door appellante overgelegde uitnodiging voor het spreekuur blijkt dit in elk geval niet.
4.4.
De rechtbank heeft de beroepsgronden over de termijn om alsnog een fiets met hulpmotor aan te schaffen, de hardheidsclausule en de keuze voor een persoonsgebonden budget in rechtsoverwegingen 3.3 tot en met 3.5 van de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) E. Heemsbergen

CVG