ECLI:NL:CRVB:2014:1751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
13-1384 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van een eethoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellante voor de kosten van de aanschaf van een eethoek. Appellante ontvangt sinds 12 april 1999 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft op 25 oktober 2010 een aanvraag ingediend voor de kosten van een eethoek. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die recht geven op bijzondere bijstand. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij door haar financiële situatie, mede veroorzaakt door schulden, niet in staat was om te reserveren voor de kosten van de eethoek. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante wist of behoorde te weten dat zij moest reserveren voor deze kosten. De Raad heeft verder vastgesteld dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid is in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar schulden te herleiden zijn tot de periode waarin haar bijstand ten onrechte was ingetrokken. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1384 WWB
Datum uitspraak: 20 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 januari 2013, 11/812 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.S. Wijling, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/1489 WWB plaatsgevonden op
8 april 2014. Voor appellante is verschenen mr. Wijling. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai. In de zaak 13/1489 WWB is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 12 april 1999 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 25 oktober 2010 heeft appellante een aanvraag ingediend voor de kosten van de aanschaf van een eethoek.
1.2.
Bij besluit van 12 november 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
9 februari 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit de eigen middelen moeten worden bestreden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of zich bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB voordeden. Appellante heeft aangevoerd dat zij de eerder door haar geleende eethoek aan de eigenaar moest teruggeven en dat zij vanwege haar mede door schulden veroorzaakte slechte financiële positie niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van aanschaf van een nieuwe eethoek. Dit is volgens haar te wijten aan het college omdat haar bijstand over de periode van oktober 2009 tot en met januari 2010 ten onrechte is ingetrokken.
4.4.
Appellante heeft niet betwist dat de kosten voorzienbaar waren. Zij wist of behoorde te weten dat zij moest reserveren voor de kosten van vervanging van de eethoek. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van
artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Overigens heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat haar schulden zijn te herleiden tot de beperkte periode van oktober 2009 tot en met januari 2010 waarover de bijstand was ingetrokken, terwijl er voorts niet aan voorbij kan worden gezien dat de bijstand over deze periode later is nabetaald.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en F. Hoogendijk en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) O.P.L. Hovens
ew