In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de toekenning van een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1990, heeft op 11-jarige leeftijd vanuit Marokko naar Nederland verhuisd en heeft op 7 juli 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd vanwege klachten van astma, benauwdheid, vermoeidheid en angst. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering. De rechtbank Dordrecht heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zittingen is het Uwv meerdere keren gevraagd om nader onderzoek te doen naar de arbeidsongeschiktheid van appellant, met name in de context van zijn status als studerende. Uiteindelijk heeft het Uwv op 30 mei 2013 een nieuw besluit genomen, waarbij appellant met ingang van 29 november 2010 een Wajong-uitkering is toegekend, maar het Uwv bleef bij de eerdere besluiten voor de periode daarvoor. Appellant was het niet eens met de medische beoordeling en verzocht de Raad om zijn beroep gegrond te verklaren en het Uwv te veroordelen tot betaling van wettelijke rente en proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv de eerdere besluiten niet langer onderschrijft en heeft deze besluiten vernietigd. De Raad heeft het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente toegewezen, maar verklaarde het beroep tegen het laatste besluit van het Uwv niet-ontvankelijk. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.703,52 bedragen. De uitspraak is gedaan op 21 mei 2014.