ECLI:NL:CRVB:2014:1795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
11-1093 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning volledige Wajong-uitkering na vernietiging eerdere besluiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de toekenning van een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1990, heeft op 11-jarige leeftijd vanuit Marokko naar Nederland verhuisd en heeft op 7 juli 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd vanwege klachten van astma, benauwdheid, vermoeidheid en angst. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering. De rechtbank Dordrecht heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zittingen is het Uwv meerdere keren gevraagd om nader onderzoek te doen naar de arbeidsongeschiktheid van appellant, met name in de context van zijn status als studerende. Uiteindelijk heeft het Uwv op 30 mei 2013 een nieuw besluit genomen, waarbij appellant met ingang van 29 november 2010 een Wajong-uitkering is toegekend, maar het Uwv bleef bij de eerdere besluiten voor de periode daarvoor. Appellant was het niet eens met de medische beoordeling en verzocht de Raad om zijn beroep gegrond te verklaren en het Uwv te veroordelen tot betaling van wettelijke rente en proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv de eerdere besluiten niet langer onderschrijft en heeft deze besluiten vernietigd. De Raad heeft het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente toegewezen, maar verklaarde het beroep tegen het laatste besluit van het Uwv niet-ontvankelijk. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.703,52 bedragen. De uitspraak is gedaan op 21 mei 2014.

Uitspraak

11/1093 Wajong, 12/6137 Wajong
Datum uitspraak: 21 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
6 januari 2011, 10/554 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.W. graaf van Hogendorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 december 2011 heeft mr. M.A. van der Made zich gesteld als opvolgend advocaat.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2012. Namens appellant is
mr. Van der Made verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.K. Dekker. Ter zitting is het onderzoek geschorst in afwachting van nadere besluitvorming door het Uwv.
Bij brief van 14 november 2012 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar van
14 november 2012 ingezonden, met onderliggende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundig rapporten van respectievelijk 19 oktober 2012 en 31 oktober 2012.
Mr. Van der Made heeft op 10 december 2012 haar zienswijze gegeven op dit besluit.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 14 maart 2013. Namens appellant is mr. Van der Made verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel. Ter zitting is het onderzoek opnieuw geschorst.
Bij brief van 30 mei 2013 heeft het Uwv opnieuw een gewijzigde beslissing op bezwaar ingezonden, gedateerd 30 mei 2013, met onderliggend arbeidskundig rapport van 18 april 2013.
Bij brief van 1 juli 2013 heeft mr. Van der Made ook haar zienswijze op dit besluit gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren op [in] 1990, is op 11-jarige leeftijd vanuit Marokko naar Nederland gekomen. Op 7 juli 2009 heeft hij een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Hij heeft daarbij te kennen gegeven last te hebben van astma, benauwdheid, vermoeidheid en angst. Deze klachten zouden zijn ontstaan voor zijn 17e jaar en erger zijn geworden vanaf ongeveer 20 mei 2009.
1.2. Bij besluit van 4 september 2009 heeft het Uwv appellant meegedeeld hem ingaande
7 juli 2008 - een jaar voor datum aanvraag - geen Wajong-uitkering toe te kennen aangezien hij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.3. Bij besluit van 17 maart 2010 (besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 september 2009, onder verwijzing naar rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1.
Tijdens de behandeling ter zitting van de Raad van 17 augustus 2012 is de vraag aan de orde gekomen of appellant arbeidsongeschikt is geworden als studerende, in mei 2009 toen hij stage liep in verband met het door hem gevolgde praktijkonderwijs aan het Merewade College. De Raad heeft hierop het onderzoek geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen hier nader onderzoek naar te doen en nadere besluitvorming te doen plaatsvinden.
3.2.
Op 14 november 2012 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, een nieuwe beslissing op bezwaar (besluit 2) genomen. Bij dit besluit heeft het Uwv appellant als studerende in de zin van de Wajong aangemerkt. Als datum waarop hij is uitgevallen, heeft het Uwv 20 mei 2009 genomen. Op deze datum heeft het Uwv appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt geacht. Vervolgens heeft het Uwv aangenomen dat het psychische toestandsbeeld van appellant sinds die datum verslechterd is, in verband waarmee hij na ommekomst van de wachttijd van 52 weken op 19 mei 2010 45 tot 55% arbeidsongeschikt is geacht. In verband met het minder dan 25% arbeidsongeschikt zijn op 20 mei 2009 is appellant niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt geweest. Daarom heeft het Uwv de ongegrondverklaring van het bezwaar gehandhaafd.
3.3.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant aangemerkt als zijnde mede gericht tegen besluit 2.
4.1.
Tijdens de behandeling ter zitting van de Raad van 14 maart 2013 heeft het Uwv een rapport van een bezwaarverzekeringsarts overgelegd van 12 maart 2013. In dit rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts zich uitgelaten over het antwoord op de vraag wanneer het psychische toestandsbeeld van appellant, zoals dat op 20 mei 2009 bestond, is verslechterd. Met name op basis van een brief van GGZ-instelling De Grote Rivieren van 3 december 2009, waarin is vermeld dat appellant op 30 november 2009 door zijn huisarts naar deze instelling is verwezen, heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd tot een verslechtering per
30 november 2009. Naar aanleiding hiervan is de vraag aan de orde gekomen of appellant na ommekomst van een wachttijd van 52 weken gerekend vanaf deze datum in aanmerking zou moeten worden gebracht voor een Wajong-uitkering. De Raad heeft hierop het onderzoek opnieuw geschorst voor nader onderzoek en nadere besluitvorming door het Uwv.
4.2.
Op 30 mei 2013 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, wederom een nieuw besluit (besluit 3) genomen. Bij dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 september 2009 gegrond verklaard en is aan appellant met ingang van 29 november 2010 een Wajong-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft er daarbij op gewezen dat besluit 3 geen wijziging brengt in besluit 1 voor zover het de claim van appellant op een uitkering met ingang van zijn 18e verjaardag (18 mei 2008) betreft.
4.3.
In reactie op besluit 3 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zich niet kan vinden in de medische beoordeling door het Uwv en dat hij van mening blijft dat hij per 30 november 2009 (de nieuwe datum in geding) geen duurzaam benutbare mogelijkheden had en dat zijn medische situatie daarna niet is verbeterd. Appellant meent zich hierin gesteund te zien door zijn kinderpsychiater, M.J.A. ter Riet. Appellant kan zich vinden in de uitkomst van besluit 3 dat hij per 29 november 2010 op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt wordt geacht en dat hij alsnog met ingang van deze datum een Wajong-uitkering ontvangt. Appellant verzoekt het beroep, gelet op het alsnog toekennen van een volledige
Wajong-uitkering, gegrond te verklaren, het Uwv te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 29 november 2010 tot de dag der algehele voldoening en het Uwv te veroordelen in de proceskosten in beroep en hoger beroep.
4.4.
De Raad heeft het hoger beroep aangemerkt als zijnde mede gericht tegen besluit 3.
5.
De Raad overweegt het volgende.
5.1.
Nu het Uwv het standpunt zoals weergegeven in besluit 1 niet langer ten volle onderschrijft, omdat daarbij geen beoordeling op grond van artikel 5, eerste lid, sub b, van de Wajong had plaatsgevonden, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop moet het beroep tegen besluit 1 gegrond worden verklaard en dat besluit worden vernietigd.
5.2.
Ook voor besluit 2 geldt dat het Uwv het standpunt zoals daarin neergelegd niet langer onderschrijft. Gelet hierop moet ook het beroep tegen besluit 2 gegrond worden verklaard en moet ook dat besluit worden vernietigd.
5.3.
De Raad wijst het verzoek van appellant toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5.4.
Ten aanzien van besluit 3 geldt dat appellant geen blijk heeft gegeven van bezwaren tegen de in dit besluit genoemde toekenningsdatum 29 november 2010. Zijn bezwaren richten zich uitsluitend tegen de medische beoordeling, en dan meer specifiek tegen het feit dat niet is aangenomen dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Nu appellant echter op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt is geacht, moet worden geconcludeerd dat een beoordeling van deze bezwaren geen gevolgen kan hebben voor het recht van appellant op uitkering. Het beroep tegen dit besluit is dan ook niet-ontvankelijk.
6.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en op € 1.704,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en op € 25,02 aan reiskosten, in totaal € 2.703,52.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen de besluiten van 17 maart 2010 en 14 november 2012 gegrond en vernietigt die besluiten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 30 mei 2013 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.703,52;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en A.I. van der Kris en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.E.P.M. Bary
IvR