ECLI:NL:CRVB:2014:2077
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 30 december 2011 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft appellant bijstand toegekend met terugwerkende kracht vanaf 14 december 2011. Echter, uit onderzoek bleek dat appellant in de periode van 12 tot en met 22 januari 2012 inkomsten uit arbeid had ontvangen, zonder dit te melden aan het college. Dit leidde tot een herziening van de bijstand en een terugvordering van de onterecht verstrekte bijstand over die periode.
Het college legde daarnaast een maatregel op, waarbij de bijstand van appellant met 30% werd verlaagd voor een maand, omdat hij de verplichting om informatie te verschaffen niet was nagekomen. Appellant betwistte de verwijtbaarheid van zijn handelen, stellende dat hij te goeder trouw had gehandeld en niet op de hoogte was van de toekenning van bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn inkomsten van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. De Raad bevestigde dat de schending van de inlichtingenverplichting was aangetoond en dat het college bevoegd was om de bijstand te herzien en terug te vorderen.
De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregel terecht was, aangezien de schending van de inlichtingenverplichting als verwijtbaar werd aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.