ECLI:NL:CRVB:2014:2097
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake IVA-uitkering en motivering door bezwaarverzekeringsarts
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen IVA-uitkering toe te kennen. De zaak volgde op een tussenuitspraak van 24 april 2013, waarin de Raad het Uwv had opgedragen om aanvullende informatie te verstrekken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapporten van 11 en 29 oktober 2013 geconcludeerd dat er geen meer dan geringe kans op herstel was voor de werknemer, wat de beslissing van het Uwv om de IVA-uitkering te weigeren onderbouwde. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat de motivering van het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen.
Tijdens de zitting op 25 april 2014 heeft appellante haar standpunt verder toegelicht, bijgestaan door haar controller en advocaat. Het Uwv was vertegenwoordigd door een advocaat, terwijl de werknemer niet aanwezig was. De Raad heeft de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen gewogen. De bezwaarverzekeringsarts had informatie ingewonnen van verschillende specialisten, waaronder een anesthesioloog en neurochirurgen, die bevestigden dat de werknemer behandelbare klachten had, maar dat er geen aanwijzingen waren voor een recidief hernia.
De Raad oordeelde dat de beslissing van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen, voldoende was gemotiveerd op basis van de ingediende medische rapporten. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 1.416,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 juni 2014.