In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Arnhem. Appellant, geboren in 1987, had op 3 november 2010 een uitkering op basis van de Wet Wajong aangevraagd vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 21 januari 2011 vastgesteld dat appellant geen recht had op deze uitkering. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 6 september 2011 door het Uwv gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, vooral die voortvloeiend uit depressiviteitsklachten. Hij stelde dat hij meer beperkt was dan de bezwaarverzekeringsarts had aangenomen, en vroeg om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad beoordeelde de ingediende informatie, waaronder een rapport van neuropsycholoog M.M. Hüsken, en concludeerde dat de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de bezwaarverzekeringsarts correct waren. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat de in hoger beroep overgelegde informatie geen aanleiding gaf om de FML aan te passen.
De Raad bevestigde dat appellant arbeidsgeschikt kon worden geacht voor eenvoudig, uitvoerend werk met een goede en overzichtelijke structuur. De arbeidsdeskundige had voldoende gemotiveerd dat de belasting in de functies die appellant kon vervullen, geen overschrijdingen opleverde van zijn belastbaarheid. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geen recht had op een Wajong-uitkering, en het hoger beroep werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.