ECLI:NL:CRVB:2014:216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
12-4836 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op een uitkering ingevolge de Wet Wajong; beoordeling van beperkingen en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Arnhem. Appellant, geboren in 1987, had op 3 november 2010 een uitkering op basis van de Wet Wajong aangevraagd vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 21 januari 2011 vastgesteld dat appellant geen recht had op deze uitkering. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 6 september 2011 door het Uwv gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, vooral die voortvloeiend uit depressiviteitsklachten. Hij stelde dat hij meer beperkt was dan de bezwaarverzekeringsarts had aangenomen, en vroeg om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad beoordeelde de ingediende informatie, waaronder een rapport van neuropsycholoog M.M. Hüsken, en concludeerde dat de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de bezwaarverzekeringsarts correct waren. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat de in hoger beroep overgelegde informatie geen aanleiding gaf om de FML aan te passen.

De Raad bevestigde dat appellant arbeidsgeschikt kon worden geacht voor eenvoudig, uitvoerend werk met een goede en overzichtelijke structuur. De arbeidsdeskundige had voldoende gemotiveerd dat de belasting in de functies die appellant kon vervullen, geen overschrijdingen opleverde van zijn belastbaarheid. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geen recht had op een Wajong-uitkering, en het hoger beroep werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4836 WWAJ
Datum uitspraak: 15 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juli 2012, 11/4290 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.C.G. Raymakers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Raymakers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is geboren [in] 1987 en heeft op 3 november 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) aangevraagd wegens psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 21 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
1.3. Bij besluit van 6 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 januari 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit met name zijn depressiviteitsklachten. Op de aspecten verdelen van aandacht, zelfstandig handelen, een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en hoog handelingstempo moet hij daarom meer beperkt worden geacht dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aangenomen. Dit geldt ook voor enkele aspecten op het gebied van het sociaal functioneren. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant onder meer informatie overgelegd van neuropsycholoog M.M. Hüsken met betrekking tot een uitgevoerd neuropsychologisch onderzoek op
5 december 2012. Ten slotte heeft appellant de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen om meer inzicht te verkrijgen met betrekking tot zijn (psychische) beperkingen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur van 1 december 2010 onderzocht en beschikte bij de beoordeling over de informatie van behandelend psychiater C.C. Kan van
17 mei 2010 en 3 november 2010, waaruit blijkt dat sprake is van een autistische stoornis. Op grond van deze informatie en het eigen onderzoek is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellant beperkingen heeft op het gebied van de sociale interactie en cognitie en dat hij is aangewezen op functionele samenwerking en daardoor beperkt kan samenwerken. Ook is appellant volgens de verzekeringsarts aangewezen op duidelijke en concrete aanwijzingen. Hij moet één taak tegelijk krijgen en voldoende tijd bij het wisselen van taken. Ten slotte dient er een goede en overzichtelijke structuur in de werkzaamheden te zijn, waarbij de werktijden regelmatig en voorspelbaar zijn. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
4.3.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts vervolgens dossierstudie verricht en de hoorzitting van 13 juli 2011 bijgewoond. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts de informatie van behandelend psychiater Kan van 19 april 2011 en 5 mei 2011 - waarin Kan te kennen heeft gegeven dat de functionele mogelijkheden door de verzekeringsarts juist zijn ingeschat, maar dat toch ook beperkingen zouden moeten worden opgenomen op de aspecten verdelen van aandacht, zelfstandig handelen, uiten van eigen gevoelens, zelf tijdig hulp inroepen en werk zonder leidinggevende aspecten - bij de beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 20 juli 2011 daarover vermeld dat, zoals blijkt uit de informatie van psychiater J. Janzing, in 2006 is genoteerd dat de aandacht van appellant goed te trekken en te houden is, waarbij hij zich niet snel laat afleiden. Dit wordt tevens bij psychiatrisch onderzoek door psychiater Kan in 2010 waargenomen, terwijl de verzekeringsarts op dit aspect ook geen beperkingen heeft benoemd. Op de hoorzitting wordt dit beeld bevestigd, waarna de bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat uit niets blijkt dat het verdelen van aandacht beperkt is. Zeker indien in het werk een goede en overzichtelijke structuur zit en appellant duidelijke en concrete aanwijzingen krijgt in werk, acht de bezwaarverzekeringsarts hem niet beperkt op het aspect verdelen van aandacht. Onder deze omstandigheden geldt hetzelfde voor zelfstandig handelen. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat appellant gedurende een periode zelfstandig heeft gewoond en een studie heeft gevolgd. Wel heeft de bezwaarverzekeringsarts psychiater Kan, gelet op het ziektebeeld van appellant, gevolgd in het stellen van beperkingen op de aspecten zelf tijdig hulp inroepen, uiten van gevoelens en leidinggeven. De vastgestelde beperkingen zijn door de bezwaarverzekeringsarts daarop vastgelegd in de FML van 20 juli 2011.
4.4.
De in hoger beroep aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot het oordeel dat de beperkingen van appellant zoals vastgelegd in de FML van 20 juli 2011 onjuist zouden zijn. Daarbij is van belang dat de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 25 februari 2013 uitgebreid en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de in hoger beroep overgelegde informatie geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. Uit deze informatie blijkt volgens de bezwaarverzekeringsarts dat bij appellant sprake is van een autistische stoornis met daaruit voortvloeiende depressieve symptomen, hetgeen voorheen reeds is vastgesteld en waarmee bij de vaststelling van de beperkingen in voldoende mate rekening is gehouden. Rond de datum in geding leverde diagnostisch onderzoek geen aanwijzingen voor een depressieve stoornis. Eerst later sprak psychiater Kan over een depressieve stoornis, gedeeltelijk in remissie. De verzekeringsarts heeft geen duidelijk depressief toestandsbeeld kunnen vaststellen, hetgeen ook niet bij het onderzoek in bezwaar is gebleken. De overgelegde informatie biedt volgens de bezwaarverzekeringsarts dan ook eerder een bevestiging van het eerder ingenomen standpunt dat appellant arbeidsgeschikt kan worden geacht voor eenvoudig, uitvoerend werk met een goede en overzichtelijke structuur, waarbij duidelijke en concrete aanwijzingen gegeven worden en het werk voorspelbaar is. Gelet op het vorenstaande wordt geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.4.1.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt, zoals blijkt uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 1 september 2011, vastgesteld dat de schatting uiteindelijk berust op de functies inpakker (handmatig), productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en samensteller kunststof en rubberindustrie. Uitgaande van de juistheid van de FML van 20 juli 2011 en gelet op het bovengenoemde rapport, in samenhang bezien met de notities functiebelasting van 12 januari 2011, hebben de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam gemotiveerd waarom de belasting in de functies geen overschrijdingen oplevert van de belastbaarheid van appellant.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4.1 is overwogen leidt tot de slotsom dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet Wajong. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.P. Ketting
IvR