ECLI:NL:CRVB:2014:2319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
12-6530 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor uitkering ingevolge de Wet Wajong wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1993, op 28 november 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege concentratieproblemen gerelateerd aan de diagnose PDD-NOS. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 18 februari 2011 afgewezen, omdat appellante, rekening houdend met haar beperkingen, in staat werd geacht om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 12 september 2011 ongegrond verklaard, zonder dat appellante hiertegen in beroep ging. Later, op 31 december 2011, diende appellante een nieuwe aanvraag in, maar het Uwv besloot op 24 januari 2012 dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante aanvoerde dat de herhaling van haar conversiestoornis als nieuw feit moest worden beschouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van 5 januari 2012 een herhaalde aanvraag was, waarvoor artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing was. Dit artikel vereist dat de aanvrager nieuwe feiten of omstandigheden aanvoert. De Raad oordeelde dat de herhaalde conversiestoornis geen nieuw feit was, omdat de artsen van het Uwv hier al rekening mee hadden gehouden tijdens de eerste beoordeling.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de aanvraag van appellante terecht had afgewezen. Er waren geen bijzondere omstandigheden die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met H.J. Dekker als griffier, en vond plaats op 2 juli 2014.

Uitspraak

12/6530 WWAJ
Datum uitspraak: 2 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
29 oktober 2012, 12/1170 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.E. Nijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken overgelegd waarop door het Uwv gereageerd is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. van Zuuk, kantoorgenoot van mr. Nijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren in 1993, heeft op 28 november 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) wegens concentratieproblemen bij de diagnose PDD-NOS. Bij besluit van het Uwv van 18 februari 2011 is de aanvraag afgewezen omdat appellante, rekening houdende met bij haar aanwezige beperkingen, in staat wordt geacht passende arbeid te verrichten waarbij zij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 12 september 2011 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend. Nadien heeft appellante op 31 december 2011 een nieuwe aanvraag ingevolge de Wet Wajong ingediend. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 24 januari 2012 beslist dat hij niet terugkomt van het besluit van 18 februari 2011, omdat niet gebleken is dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat laatstgenoemd besluit onjuist zou zijn.
1.2. Bij besluit van 26 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 januari 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 19 april 2012 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb aan te nemen, voor onjuist te houden. In dat kader is van belang geacht dat uit het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 22 juni 2011 blijkt dat in de procedure welke naar aanleiding van de eerste aanvraag gevoerd is, bekend was dat appellant bekend was met conversieverschijnselen. De omstandigheid dat de herhaalde conversie ernstiger was dan de eerdere conversie doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, nu die herhaalde conversie zich eerst na de datum hier in geding heeft voorgedaan.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante (samengevat) aangevoerd dat de vraag beantwoord dient te worden of de herhaling van de conversieverschijnselen aangemerkt kan worden als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In dat kader stelt appellante zich, onder verwijzing naar de uitspraak van 30 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0858, op het standpunt dat een conversiestoornis beschouwd kan worden als ziekte of gebrek in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Appellante stelt dat wel degelijks sprake is van een nieuw feit, omdat bij de eerste beoordeling met het terugkerend karakter van de aandoening geen rekening is gehouden. Het is dan ook niet de conversiestoornis op zich, die een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 Awb zou betekenen, maar de herhaling en de ernst daarvan wel. Voorts stelt appellante dat de achteraf gebleken vatbaarheid voor herhaling een nieuw licht werpt op de belastbaarheid van appellante, in die zin dat die belastbaarheid geringer is dan bij de eerste beoordeling is aangenomen. Tot slot heeft appellante stukken overgelegd waaruit blijkt dat het Uwv haar, na het doorlopen van een bezwaar- en beroepsprocedure, op grond van artikel 2:3, lid 2 Wet Wajong, alsnog per
26 april 2012 een arbeids- en inkomensondersteuning krachtens de Wet Wajong heeft toegekend.
3.2.
In verweer heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de gronden in hoger beroep geen aanleiding geven om het standpunt te wijzigen nu deze gronden niet met medische gegevens zijn onderbouwd. Ten aanzien van de toekenning per 26 april 2012 stelt het Uwv zich op het standpunt dat dit geen aanleiding is om terug te komen op de eerdere weigering. Het Uwv verwijst naar het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 19 april 2012.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De aanvraag van appellante van 5 januari 2012 is een herhaling van de aanvraag waarop het Uwv bij besluit van 12 september 2012 heeft beslist.
4.2.
Op zo’n herhaalde aanvraag is artikel 4:6 van de Awb van toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan de aanvraag afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Ter ondersteuning van haar aanvraag van 5 januari 2012 heeft appellante aangevoerd dat weliswaar de conversiestoornis op zich geen nieuw feit is, maar dat het op een latere datum terugkeren van deze stoornis wel een nieuwe omstandigheid is waarmee bij de beoordeling in het kader van de Wet Wajong geen rekening gehouden is.
4.4.
Dit zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, aangezien door de artsen van het Uwv met zowel de conversiestoornis als met het terugkerend karakter daarvan, ten tijde van de eerste beoordeling in het kader van de Wet Wajong, rekening gehouden is. Dat zij hier destijds vervolgens geen consequenties, in de zin van het aannemen van verdergaande beperkingen, aan hebben verbonden doet hier niet aan af.
4.5.
Het Uwv mocht de aanvraag van appellant van 5 januari 2012 dan ook afwijzen met verwijzing naar de besluiten van 18 februari 2011 en van 12 september 2011 en de daaraan ten grondslag liggende medische beoordeling. In wat appellante heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die het Uwv in het onderhavige geval aanleiding hadden moeten geven tot een andere beslissing te komen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met en 4.5 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

HD