ECLI:NL:CRVB:2014:2319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor uitkering ingevolge de Wet Wajong wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1993, op 28 november 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) vanwege concentratieproblemen gerelateerd aan de diagnose PDD-NOS. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 18 februari 2011 afgewezen, omdat appellante, rekening houdend met haar beperkingen, in staat werd geacht om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 12 september 2011 ongegrond verklaard, zonder dat appellante hiertegen in beroep ging. Later, op 31 december 2011, diende appellante een nieuwe aanvraag in, maar het Uwv besloot op 24 januari 2012 dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante aanvoerde dat de herhaling van haar conversiestoornis als nieuw feit moest worden beschouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van 5 januari 2012 een herhaalde aanvraag was, waarvoor artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing was. Dit artikel vereist dat de aanvrager nieuwe feiten of omstandigheden aanvoert. De Raad oordeelde dat de herhaalde conversiestoornis geen nieuw feit was, omdat de artsen van het Uwv hier al rekening mee hadden gehouden tijdens de eerste beoordeling.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de aanvraag van appellante terecht had afgewezen. Er waren geen bijzondere omstandigheden die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met H.J. Dekker als griffier, en vond plaats op 2 juli 2014.