Uitspraak
OVERWEGINGEN
re-integratie bijvoorbeeld gericht op administratief werk te starten en wel uiterlijk half juni 2011. Vervolgens is appellante hiertoe niet overgegaan, maar heeft zij twee
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de re-integratie-inspanning van appellante, een werkgever, in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De zaak betreft een loonsanctie die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was opgelegd aan appellante, omdat de re-integratie-inspanning van de werkneemster onvoldoende zou zijn geweest. De werkneemster, die sinds 1998 als makelaar in dienst was, had zich op 4 januari 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet adequaat heeft gereageerd op signalen dat re-integratie mogelijk was en dat zij onvoldoende actie heeft ondernomen om de werkneemster te re-integreren in passend werk. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond bevestigd, waarin was geoordeeld dat de rapporten van de ingeschakelde re-integratie-bureaus onvoldoende basis boden om de conclusie van de arbeidsdeskundige van appellante te weerleggen. De Raad benadrukt dat een werkgever verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de door hem ingeschakelde diensten en dat een te traag reageren op signalen van re-integratiemogelijkheden kan worden aangemerkt als een onvoldoende re-integratie-inspanning. De uitspraak bevestigt dat appellante geen deugdelijke grond heeft aangetoond voor het niet uitvoeren van de noodzakelijke re-integratie-inspanningen, en dat de loonsanctie terecht is opgelegd.