In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld met diverse klachten. Appellant, die voorheen werkzaam was als medewerker groepsbegeleiding, had zich per 2 juni 2008 ziek gemeld vanwege rugklachten, stemklachten, hartritmestoornissen, hoge bloeddruk en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 3 juni 2010 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit was gebaseerd op een medische beoordeling door een verzekeringsarts, die beperkingen had vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2010.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij door zijn psychische en fysieke klachten niet in staat was om te werken. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld, waaronder psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle, die concludeerde dat de FML op enkele punten moest worden bijgesteld. De Raad oordeelde dat de geschiktheid van de functies die appellant kon vervullen voldoende was toegelicht en dat de FML van 23 september 2010, die door het Uwv was aangepast, de juiste uitgangspunten bood.
De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onder de 35% bleef. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.