ECLI:NL:CRVB:2014:2473
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van autotransacties zonder deugdelijke administratie
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 2 september 1996 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had het beroep van appellanten gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de intrekking van de bijstand over de maanden februari 2002 tot en met februari 2011 terecht is. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een onderzoek door de gemeente Nijmegen, waaruit bleek dat appellant in de genoemde periode een groot aantal kentekens op zijn naam had staan, wat leidde tot de conclusie dat er mogelijk sprake was van onrechtmatige bijstandsverlening.
De Raad stelt vast dat appellanten niet hebben voldaan aan hun wettelijke inlichtingenverplichting, omdat zij geen melding hebben gemaakt van de transacties met motorvoertuigen. De Raad oordeelt dat de sociale recherche voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de bevindingen van dit onderzoek niet ondeugdelijk zijn. De Raad wijst erop dat het aan appellanten is om aannemelijk te maken dat zij recht hadden op bijstand, wat zij niet hebben gedaan. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellanten gegrond, maar alleen voor de maand maart 2007, waar de intrekking van de bijstand niet terecht was. De Raad draagt het college op om een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering van de bijstandskosten, die in totaal € 39.668,70 bedragen. Tevens worden de kosten van rechtsbijstand aan appellanten vergoed.