ECLI:NL:CRVB:2014:2675
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van besluiten inzake WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die werkzaam was voor een metsel- en voegbedrijf, had een WW-uitkering aangevraagd na zijn ontslag in 2004. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter de uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat Nederland niet bevoegd was om over het recht op WW-uitkering te oordelen, maar Duitsland. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en later verzocht om herziening van de besluiten, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de uitspraak in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), omdat de behandelend rechter ten tijde van de uitspraak was gewraakt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de wrakingskamer van de rechtbank terecht het verzoek om wraking heeft afgewezen en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar hebben gebracht.
De Raad heeft verder vastgesteld dat de besluiten van het Uwv in rechte onaantastbaar zijn geworden en dat appellant niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De stelling van appellant dat hij zowel in Nederland als in Duitsland heeft gewerkt, werd niet als nieuw feit erkend. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen proceskosten toegewezen.