3.De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit:
a. het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen,
b. het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of
c. het overnemen van toezicht op de verzekerde.”
5.4.Aan de nota van toelichting van het gewijzigde Bza wordt het volgende ontleend. De tot 1 januari 2009 in het Bza geregelde functies ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding waren te ruim gedefinieerd. Hierdoor ontbrak het indicatiestellers aan criteria om hulpvragen af te wijzen en in omvang te begrenzen. Veel activiteiten die onder deze functies vielen sloten nauw aan bij dagelijkse handelingen en door een bijna oneindige vraag naar deze functies is sprake geweest van een onbeheersbaar gebruik ervan. Activiteiten als hulp bij de administratie, bij het boodschappen doen, bij lezen, rekenen en schrijven, begeleiding bij bioscoopbezoek, bij huiswerk, oppassen, samen wandelen, tot samen meubels kopen, iemand begeleiden naar een instantie, bank, postkantoor, in het openbaar vervoer, etc. zijn daardoor onbedoeld in de AWBZ terecht gekomen De nieuwe functie begeleiding wordt uitsluitend gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en is bestemd voor mensen met matige/zware beperkingen om te voorkomen dat zij in een instelling moeten worden opgenomen of dat zij zich verwaarlozen. Door de participatiedoelstelling te schrappen wordt geen begeleiding meer geïndiceerd die uitsluitend is gericht op maatschappelijke integratie. Ook zijn niet alle terreinen waarop beperkingen gescoord worden meer relevant voor een toeleiding naar AWBZ-begeleiding. Beperkingen op de terreinen van persoonlijke verzorging, huishoudelijk leven, maatschappelijke participatie en psychisch welbevinden geven geen toegang meer tot begeleiding. Om de omvang van de functie begeleiding terug te dringen wil het kabinet per 1 januari 2009 ook komen tot een normering van het aantal uren van de nieuwe functie begeleiding per cliënt, door per activiteit of combinatie van activiteiten een normering van het aantal te indiceren uren vast te stellen.
5.5.In de artikelsgewijze toelichting van het gewijzigde Bza staat bij artikel I onder E dat, hoewel bij de invoering van het Bza per 1 april 2003 verondersteld was dat er een verschil zou zijn tussen ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding enerzijds en activerende begeleiding en behandeling anderzijds, dat blijkens het advies van het College voor zorgverzekeringen (Cvz), “Ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding en behandeling in de AWBZ”, in de praktijk niet of nauwelijks het geval is. Daar waar ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding wel te onderscheiden zijn, gaat het eigenlijk om behandeling. Cvz stelt dat het dan gaat om activiteiten van vaktherapeuten als psychomotorische therapie en speltherapie. Deze activiteiten worden extramuraal vooral als activerende begeleiding aangeboden. Volgens veel behandelaars zijn deze activiteiten vaak onderdeel van een integraal behandelplan en zouden derhalve onder de zorgvorm behandeling moeten vallen. Met het Koninklijk Besluit van 1 december 2008 wordt dat geregeld.
5.6.De Raad leidt uit 5.4 en 5.5 af dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om het aantal indicaties voor de functie begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Bza terug te dringen. Dit brengt met zich dat voor een ruime opvatting over de activiteiten die kunnen worden verricht in het kader van het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, als bedoeld in het derde lid, aanhef en onder a, en het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, als bedoeld in het derde lid, aanhef en onder b, van artikel 6 van het Bza, geen plaats is.
5.7.Tegen de achtergrond zoals weergegeven in 5.6 concludeert de Raad dat de activiteiten van de Feuerstein methode geen begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Bza betreffen. De Raad acht hierbij vooral van belang dat, in het licht van de in 5.2 opgenomen toelichting, het doel van de Feuerstein methode is om het individu, samen met zijn omgeving, te leren hoe hij zich kan ontwikkelen, zodat het cognitieve vermogen kan worden verbeterd. Gelet hierop zijn de activiteiten van de Feuerstein methode naar het oordeel van de Raad in de kern gericht op het aanleren van vaardigheden of handelingen en/of het aanleren van het aanbrengen van structuur of het voeren van regie en niet op het concreet ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen en/of het concreet ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. De activiteiten van de Feuerstein methode zijn derhalve geen activiteiten als bedoeld in artikel 6 van het Bza. Dat de activiteiten van de Feuerstein methode tevens zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid als bedoeld in het tweede lid van artikel 6 van het Bza leidt niet tot een ander oordeel, omdat in het tweede lid slechts een extra vereiste is opgenomen waarop de in het eerste lid van artikel 6 bedoelde activiteiten moeten zijn gericht.
5.8.De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, kan niettemin niet in stand blijven. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
5.9.De Raad is van oordeel dat appellanten redelijkerwijs niet konden weten dat Feuerstein met ingang van 1 januari 2011 niet meer met een PGB bekostigd kon worden. Daarbij is van belang dat appellanten ter zitting van de Raad onweersproken hebben gesteld dat zij een brief hebben ontvangen van het Zorgkantoor over de gedoogsituatie gedurende het onderzoek naar de Feuerstein methode door Cvz. Appellanten hebben niet redelijkerwijs uit de zogenaamde vergoedingenlijst PGB AWBZ 2011 versie 2.0 kunnen afleiden dat met ingang van
1 januari 2011 een einde zou komen aan deze gedoogsituatie, omdat in die vergoedingenlijst stond vermeld dat nog nader onderzoek door Cvz zou volgen. Verder is van belang dat appellanten niet anderszins door het Zorgkantoor op de hoogte zijn gesteld dat met ingang van 1 januari 2011 een einde zou komen aan de gedoogsituatie. Ten aanzien van appellant 1 kan de in die brief van 9 maart 2011 tot hem gerichte mededeling, dat de kosten van Feuerstein vanaf januari 2011 niet meer vanuit het PGB mogen worden bekostigd, niet tot een ander oordeel leiden, omdat uit die in algemene bewoordingen gestelde brief niet onmiskenbaar volgt dat de specifiek gedane toezegging ten aanzien van de gedoogsituatie gedurende het onderzoek naar de Feuerstein methode niet langer gelding heeft, dan wel dat dit onderzoek door Cvz is afgerond. Het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook.
5.10.De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal zelf in de zaak voorzien nu de omvang van de door appellanten verantwoorde kosten van Feuerstein niet in geschil zijn. De Raad zal bepalen dat de verantwoording van het PGB van appellant 1 inclusief de kosten van Feuerstein over het jaar 2011 tot een bedrag van in totaal € 5.300,-, wordt goedgekeurd. Voor appellant 2 zal de verantwoording van het PGB inclusief de kosten van Feuerstein over het eerste half jaar van 2011 tot een bedrag van € 3.180,-, worden goedgekeurd. Voor appellant 3 zal de verantwoording van het PGB inclusief de kosten van Feuerstein over het eerste half jaar van 2011 tot een bedrag van € 4.905,-, worden goedgekeurd. Voor appellant