ECLI:NL:CRVB:2014:2772
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van vergoeding immateriële schade na vertraagde uitbetaling voorschot bijstandsaanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem was afgewezen. Na een voorlopige voorziening werd een voorschot van € 735,- verstrekt, maar de appellant stelde schade te hebben geleden door de trage uitbetaling van dit voorschot en vroeg om vergoeding van immateriële schade en wettelijke rente.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant zijn bezwaren tegen deze uitspraak gemotiveerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de feiten en omstandigheden in dit geval niet rechtvaardigden dat het niet tijdig betalen van het voorschot als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer moest worden aangemerkt. De brief van de huisarts van de appellant, waarin gezondheidsklachten werden genoemd, werd niet als voldoende bewijs gezien om de vertraging in de uitbetaling te relateren aan deze klachten.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt dat niet elke vertraging in uitbetaling van bijstandsvoorschotten automatisch leidt tot schadevergoeding, en dat er strikte voorwaarden zijn voor het aannemen van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.