ECLI:NL:CRVB:2014:290

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
12-569 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 24 januari 2014, wordt de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant besproken. Appellant, die in 2004 uitviel als productiemedewerker in een kaasfabriek vanwege longklachten, heeft in 2006 een uitkering geweigerd gekregen omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een periode van werkloosheid meldde hij zich in 2008 opnieuw ziek, ditmaal met psychische klachten. In 2010 werd vastgesteld dat hij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische problemen hem belemmeren in het verrichten van arbeid en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet volledig was. De Raad benoemde dr. H.N. Sno als deskundige, die concludeerde dat appellant lijdt aan een ernstige chronische depressieve stoornis met significante beperkingen in functioneren. De deskundige stelde dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid niet correct was en dat aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst noodzakelijk waren.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet op een juiste medische grondslag berustte en droeg het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundige. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

12/569 WIA-T
Datum uitspraak: 24 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 december 2011, 11/7196 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 8 mei 2012 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op
24 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Desloover en M. Tahtah, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft dr. H.N. Sno, psychiater, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 24 mei 2013 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Over en weer hebben partijen alsook dr. Sno nadere reacties gegeven.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker in een kaasfabriek en is in 2004 uitgevallen in verband met longklachten. Bij besluit van 24 augustus 2006 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen en zich vanuit die situatie op 10 september 2008 opnieuw ziek gemeld met psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 29 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 8 september 2010 tot 26 december 2010 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA. Vanwege de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 62,01% is appellant ingedeeld in de klasse 35 tot 80%.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 25 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 november 2010 ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en aangevoerd dat dit besluit berust op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag.
2.2. De rechtbank heeft zich met zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat met name zijn psychische problemen hem beletten arbeid te verrichten. Naar zijn mening is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet volledig geweest omdat dit is gebaseerd op door de behandelend psychiater verstrekte informatie van slechts algemene aard. In hoger beroep heeft appellant een rapport van zijn behandelaars ingestuurd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de Raad benoemde deskundige dr. Sno heeft appellant onderzocht op
29 maart 2013 en kennis genomen van de gedingstukken. In zijn rapport van 24 mei 2013 heeft hij vermeld dat bij appellant, ook ten tijde in geding op 8 september 2010, sprake is van een ernstige chronische depressieve stoornis met katatone en mogelijk psychotische kenmerken. Er bestaat bij hem geen twijfel over dat het bij appellant gaat om een ernstige psychiatrische stoornis met klinisch significante beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren, die noch met opzet noch naar believen wordt voorgewend. Sno kan zich niet verenigen met de door de verzekeringsarts van het Uwv vastgestelde belastbaarheid en acht het noodzakelijk dat items met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) worden bijgesteld.
4.2.
De deskundige heeft naar aanleiding van de reactie van de bezwaarverzekeringsarts
S.M. Lustenhouwer van 26 juni 2013 op zijn bevindingen nog een nadere toelichting gegeven. Hij heeft daarbij benadrukt dat hij mede op grond van zowel subjectieve als objectiveerbare en objectieve hetero-anamnestische informatie van appellants huisarts en eerdere behandelaars, waaronder de sociaal psychiatrisch verpleegkundige M. Abkadiri en de psychiater A. Limburg, de vragen met betrekking tot beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid van appellant heeft geprobeerd te beantwoorden. De opmerkingen van Lustenhouwer vormen voor hem geen reden om de beantwoording van de vraagstelling van de Raad te wijzigen.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport en de nadere toelichting van de deskundige geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft onder meer gesproken met meerdere behandelaars van appellant en hierna vastgesteld dat hun bevindingen na onderzoek van appellant overeenkomen met zijn bevindingen. Hij heeft vervolgens in zijn rapport gemotiveerd uiteengezet dat appellant meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Hetgeen door de bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer is aangevoerd tegen het rapport van de deskundige brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel.
5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het bestreden besluit niet berust op een juiste medische grondslag. Om te kunnen komen tot definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad thans aanleiding om het Uwv opdracht te geven de medische grondslag van het bestreden besluit in overeenstemming te brengen met het oordeel van de deskundige en op basis van de aldus bijgestelde grondslag een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

QH