ECLI:NL:CRVB:2014:299

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
12-4650 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsaanvraag buiten behandeling gesteld wegens ontbrekende informatie over spaarrekening

In deze zaak heeft appellante op 2 augustus 2011 bij het UWV Werkbedrijf een aanvraag voor bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand. Bij deze aanvraag heeft zij een brief overgelegd waarin staat dat zij € 25.000,- van haar spaarrekening heeft opgenomen. Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk heeft appellante meerdere keren verzocht om ontbrekende gegevens, waaronder afschriften van haar spaarrekeningen. Appellante heeft echter geen afschriften van haar spaarrekening overgelegd, noch een verklaring dat zij niet over een spaarrekening beschikt. Hierdoor heeft het college op 16 november 2011 de aanvraag buiten behandeling gesteld, wat later door de rechtbank ongegrond werd verklaard.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat zij voldoende informatie heeft verstrekt om haar aanvraag te kunnen beoordelen. Zij stelde dat het verzoek om afschriften van haar spaarrekening overbodig was, omdat zij geen spaarrekening had. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de gegevens van de spaarrekening noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. De Raad heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellante niet binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie had overgelegd.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.H.M. Roelofs, W.F. Claessens en A.M. Overbeeke als leden, en is openbaar uitgesproken op 4 februari 2014.

Uitspraak

12/4650 WWB
Datum uitspraak: 4 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 juli 2012, 12/2359 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante]te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.E. Hamann, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. I.J. Janssens, kantoorgenoot van mr. Hamann. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Drazenovic.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 2 augustus 2011 bij het UWV Werkbedrijf gemeld om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Op 16 augustus 2011 heeft zij een daartoe strekkende aanvraag ingediend. Hierbij heeft zij een brief van 11 maart 2011 van haar toenmalige gemachtigde aan haar ex-echtgenoot, [naam ex-echtgenoot], overgelegd. In deze brief is vermeld dat appellante € 25.000,- van de spaarrekening heeft opgenomen om in de kosten van de huishouding te voorzien. Naar aanleiding hiervan heeft het college meerdere keren tevergeefs geprobeerd om appellante telefonisch te bereiken. Vervolgens heeft het college appellante bij brief van 20 oktober 2011 gevraagd om voor 28 oktober 2011 ontbrekende gegevens over te leggen, waaronder afschriften van al haar spaarrekeningen inclusief eventuele gezamenlijke spaarrekeningen, dan wel een schriftelijke verklaring dat zij niet over een spaarrekening beschikt.
1.2.
Appellante heeft op 26 oktober 2011 een aantal afschriften van haar betaalrekening overgelegd. Zij heeft binnen de gegeven hersteltermijn geen afschriften overgelegd van een spaarrekening, of een schriftelijke verklaring dat zij niet over een spaarrekening beschikt.
1.3.
Bij besluit van 16 november 2011 heeft het college de aanvraag van appellante, met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), buiten behandeling gesteld.
1.4.
Bij besluit van 9 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 november 2011 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat, nu appellante niet binnen de hersteltermijn alle gevraagde en voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke informatie, waaronder afschriften van een spaarrekening dan wel een schriftelijke verklaring dat zij niet over een spaarrekening beschikt, heeft overgelegd, de aanvraag om bijstand terecht buiten behandeling is gelaten.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij voldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie om de aanvraag te kunnen beoordelen. Uit het feit dat zij geen afschriften van een spaarrekening heeft overgelegd kon al blijken dat zij niet over een dergelijke rekening beschikt, zodat het verzoek om afschriften van haar spaarrekening of een schriftelijke verklaring dat zij niet over een dergelijke rekening beschikt, overbodig was. Het college was dan ook niet bevoegd om met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb de aanvraag buiten behandeling te stellen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de aan appellante bij brief van 20 oktober 2011 gevraagde afschriften van haar spaarrekening(en), dan wel een schriftelijke verklaring van appellante dat zij niet over een spaarrekening beschikt, nodig waren voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand.
4.3.
Met de vermelding in de in 1.1 genoemde brief van 11 maart 2011 van een spaarrekening, waarvan een aanzienlijk bedrag is opgenomen en waarover appellante (kennelijk) de beschikking had, was het van belang voor het college om hierover nadere duidelijkheid te verkrijgen gegeven. Die duidelijkheid kon alleen maar worden verkregen door het aanleveren door appellante van afschriften van haar spaarrekening(en), dan wel een schriftelijke verklaring van appellante dat zij niet over een spaarrekening beschikt. Anders dan appellante betoogt, waren deze gegevens dus nodig voor een goede beoordeling van de aanvraag om bijstand. Uit het voorgaande volgt dat de onder 4.2 vermelde vraag bevestigend moet worden beantwoord.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag van appellante, met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, buiten behandeling te stellen. In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs en W.F. Claessens en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) T.A. Meijering

IJ