ECLI:NL:CRVB:2014:3128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
12-6428 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering en de beoordeling van de belastbaarheid van appellant

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 17 september 2014, wordt de weigering van een WIA-uitkering aan appellant besproken. Appellant, die lijdt aan de ziekte van Recklinghausen, heeft zijn dienstverband als metaalbewerker per 31 juli 2009 beëindigd en zich op 16 oktober 2009 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant in staat is om met arbeid meer te verdienen dan 65% van zijn eerdere loon, en heeft hem per 14 oktober 2011 geen uitkering verstrekt. Dit besluit werd door appellant bestreden, wat leidde tot een rechtszaak.

Uitspraak

12/6428 WIA-T
Datum uitspraak: 17 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
24 oktober 2012, 12/386 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.T. Bosch hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft medische en arbeidskundige expertises ingezonden waarop door het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bosch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, bekend met de ziekte van Recklinghausen, heeft laatstelijk gewerkt als metaalbewerker (perser). Het dienstverband is per 31 juli 2009 beëindigd. Appellant heeft zich met ingang van 16 oktober 2009 ziek gemeld vanwege spierpijn en toename van neurofibromatose klachten.
1.2. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 augustus 2011 vastgesteld dat appellant in staat is met arbeid meer te verdienen dan 65% van het loon dat hij verdiende voor hij arbeidsongeschikt werd zodat hij per 14 oktober 2011 geen uitkering krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van
20 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige advisering zorgvuldig is geweest en er geen reden is om af te wijken van de eindconclusie en de op 6 december 2011 opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uit de door appellant ingebrachte medische gegevens heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat het Uwv de medische aandoeningen van appellant heeft onderschat of onjuist heeft geïnterpreteerd. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met het standpunt van het Uwv dat de in beroep aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag gelegde functies voor appellant passend zijn, waarbij het verlies aan verdienvermogen beperkt blijft tot 7,35%. Omdat pas in beroep een draagkrachtige arbeidskundige grondslag is ontstaan, heeft de rechtbank het bestreden besluit wegens motiveringsgebrek vernietigd maar toepassing gegeven aan artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en de geduide functies niet passend zijn. Hij heeft daartoe een expertise ingebracht van 29 januari 2013 van verzekeringsarts drs. A.W.A. Elemans, met een nader rapport van 14 mei 2013 en een rapport van registerarbeidsdeskundige drs. E. Adriaansz van 21 mei/4 juni 2013, met aanvullende rapporten van 26 augustus 2013, 4 februari 2014 en 1 juli 2014 naar aanleiding van door het Uwv ingezonden reacties van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
3.2.
Het Uwv heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat met de na het rapport van Elemans opgestelde FML van 28 maart 2013 en de daarbij door de bezwaarverzekeringsarts gegeven toelichting in het rapport van gelijke datum, de belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld. Met verwijzing naar de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 april 2013, 25 juli 2013, 1 november 2013, 7 januari 2014 en 9 mei 2014 stelt het Uwv zich op het standpunt dat appellant geschikt is voor de functies van operator (Sbc-code 271122), parkeercontroleur (Sbc-code 342022) en teeltmedewerker plantenkwekerij (Sbc-code 111010).
4.1.
In hoger beroep heeft het Uwv zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit opnieuw aangepast. Dit betekent dat appellant terecht is opgekomen tegen de aangevallen uitspraak. Beoordeeld zal worden tot welk gevolg dit leidt.
4.2.
De Raad verenigt zich met het standpunt van het Uwv dat in de FML van 28 maart 2013 de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 14 oktober 2011, juist is weergegeven. Uit de medische gegevens blijkt dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek hebben gedaan. De bezwaarverzekeringsarts heeft in bezwaar de informatie van neuroloog A.M.H.G. van der Heijden-Montfroy van 28 april 2011 en
21 juli 2011 bij de beoordeling betrokken. Naar aanleiding van de later bekend geworden informatie van de revalidatiearts en de expertise van Elemans, heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML aangescherpt. Elemans heeft op 14 mei 2013 gemeld ook rubriek 1.7 handelingstempo in de FML beperkt te achten, althans dit aannemelijk te achten, vanwege een vertraagd handelingstempo. In het rapport van 28 maart 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat uit de neurologische informatie blijkt dat er geen neurologische verklaring is voor spierklachten. Nu ook geen psychische onderbouwing aanwezig is, heeft de bezwaarverzekeringsarts zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een andere interpretatie van dezelfde parameters. De Raad kan dit standpunt niet voor onjuist houden. Daarbij wordt opgemerkt dat ook registerarbeidsdeskundige Adriaansz op blz 7/8 van haar rapport van 21 mei/4 juni 2013 constateert dat medisch er sprake lijkt te zijn van een interpretatieverschil ten aanzien van rubriek 1.7 en 1.9 (handelingstempo en produktiepieken/deadlines) in de FML, waarbij de bezwaarverzekeringsarts het ene als beperking aangeeft en Elemans het andere.
4.3.1.
Uitgaande van de FML van 28 maart 2013 moet de functie operator passend worden geacht, zoals ook door Adriaansz in het rapport van 21 mei/4 juni 2013, blz 9 is geconcludeerd.
4.3.2.
Met betrekking tot de functie parkeercontroleur heeft de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 25 juli 2013 afdoende toegelicht dat de vereiste hoofdbewegingen in de functie, gelet op de aspecten 4.17.1 en 5.8 in de FML, zoals in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 28 maart 2013 toegelicht, de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Adriaansz stelt zich op het standpunt (rapport 21 mei/4 juni 2013, blz 9) dat sprake is van overschrijding van de toegestane hoofdbeweging en dat de overschrijding van
5
graden niet marginaal kan worden genoemd. Echter, reeds in het zojuist genoemde rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 28 maart 2013 heeft deze bij het alsnog opnemen van de beperkingen op de aspecten 4.17 en 5.8 de rotatie en grenswaarden toegelicht, waarbij is aangegeven dat binnen de door het CBBS genoemde grenswaarden van onder meer 30 graden rotatie geen beperking geldt. Deze hantering van het CBBS kan volgens vaste rechtspraak
(zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2013:1646), die ervan uitgaat dat het CBBS systeem een ondersteunend systeem is dat bepaalde uitgangspunten en handvatten bevat voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling door het Uwv, niet onjuist worden geacht. Gelet hierop, en in het licht van de nadere toelichting door de bezwaararbeidsdeskundige, na raadpleging van de arbeidskundig analist, kan de functie, anders dan Adriaansz stelt, als passend worden aangemerkt.
4.3.3. Gelet op het aspect 1.9.7 in de FML, waarbij is toegelicht dat betrokkene is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines, moet worden geoordeeld dat de passendheid van de functie teeltmedewerker onvoldoende is gemotiveerd. Noch uit de toelichting bij dat aspect “met name indien gekoppeld aan hoogmotore handelingspatronen”, noch in de verzekeringsgeneeskundige rapporten die aan die toelichting ten grondslag hebben gelegen, valt af te leiden dat deze toevoeging moet worden begrepen als “alleen” of “uitsluitend indien gekoppeld aan hoogmotore handelingspatronen”, zoals door de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 9 mei 2014 bepleit. Nu de gemachtigde van het Uwv ter zitting heeft erkend dat zonder deze beperkende lezing aannemelijk is dat de functie van teeltmedewerker niet passend is, resteren onvoldoende functies om de schatting op te baseren.
4.4.
Op grond van overweging 4.3.3 ziet de Raad aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het gebrek in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient nader te worden onderbouwd dat, uitgaande van de FML van 28 maart 2013, voldoende passende functies aan appellant kunnen worden geduid waardoor geen relevant verlies aan verdienvermogen ontstaat.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M. Crum
GdJ