ECLI:NL:CRVB:2014:318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
13-1796 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1994 een uitkering ontvangt vanwege longklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het bestreden besluit van het Uwv had vernietigd maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, maar dat de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige voldoende draagkrachtig was. Appellant betwistte de geschiktheid van de functies die hem waren aangeboden, en voerde aan dat zijn Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet adequaat was opgesteld.

De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige de gebreken in het bestreden besluit hebben geheeld. De Raad concludeert dat er geen reden is om een urenbeperking op te nemen in de FML, aangezien er geen bewijs is van een energetische beperking of een noodzakelijke behandeling die de aanwezigheid op de werkplek zou belemmeren. De geschiktheid van de functies is voldoende gemotiveerd, en het rapport van de door appellant ingeschakelde medisch adviseur kan niet tot een ander oordeel leiden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor een adequate motivering van besluiten door het Uwv. De Raad bevestigt dat de herziening van de WAO-uitkering van appellant naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% op goede gronden is gedaan, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1796 WAO
Datum uitspraak: 5 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 februari 2013, 12/3177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.J. van der Torn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Torn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 6 januari 1993 met longklachten uitgevallen uit zijn werk als magazijnmedewerker. Met ingang van 5 januari 1994 ontvangt hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Aansluitend aan de herzienings- en terugvorderingsprocedure tussen partijen, waarin heden uitspraak wordt gedaan onder nummer 12/778 WAO, heeft een herbeoordeling plaatsgevonden, die heeft geleid tot het besluit van 17 februari 2012 waarbij de
WAO-uitkering van appellant met ingang van 18 april 2012 is verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het door appellant tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 9 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich gebaseerd op rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige van respectievelijk 23 juli 2012 en 8 augustus 2012.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, is dat besluit vernietigd maar heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant eerst in beroep beperkt geacht op het item 4.10 (buigen) en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op dat punt aangepast. Dat betekent dat de beroepsgrond van appellant dat hij ten onrechte niet beperkt is geacht op het item buigen, slaagt. Gelet hierop is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Om onnodige procedures te voorkomen heeft de rechtbank de overige beroepsgronden van appellant bezien en is tot de conclusie gekomen dat deze geen aanknopingspunten bevatten voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het eigen onderzoek van de verzekeringsartsen, waarbij zij informatie hebben betrokken van de behandelend longarts Mager en neuroloog Hoogervorst, voldoende grondslag biedt voor het bestreden besluit. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn longproblematiek is verergerd. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat bij afwezigheid van een psychiatrische stoornis geen beperkingen hoeven te worden opgenomen op de items 1.9.7 (geen veelvuldige deadlines of productiepieken) en 1.9.8 (geen hoog handelingstempo), ondanks de aanwezigheid van het slaapapneusyndroom. Ten slotte heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gemotiveerd dat staan voor appellant niet zodanig energetisch belastend is, dat hij dit geen vier uur verspreid over de werkdag zou kunnen volhouden.
2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat eerst in beroep met de uitgebreide toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige op de items 4.13 (duwen of trekken) en 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk) voldoende is gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.
Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat uit de zich in het dossier bevindende medische gegevens voldoende blijkt dat de FML, zoals deze laatstelijk is opgesteld, onvoldoende recht doet aan zijn beperkingen.
Ter toelichting heeft hij een rapport van 22 april 2013 van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts- medisch adviseur M. Blom in het geding gebracht. Onder verwijzing naar genoemd rapport stelt appellant dat hij in ieder geval meer beperkt moet worden geacht op de items 1.9.7, 1.9.8, 4.11 (frequent buigen tijdens het werk) en 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk). De omstandigheid dat de longaandoening van appellant alleen kan verslechteren, dat hij een verhoogde bloeddruk heeft en stressgevoelig is, maakt volgens Blom dat appellant fors energetisch beperkt moet worden geacht. Naast de hiervoor genoemde items wijst Blom erop dat een urenbeperking aangewezen kan zijn. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stelt appellant zich op het standpunt dat de functies produktiemedewerker (SBC-code 111180) en magazijn, expeditiemedewerker
(SBC-code 111220) voor hem niet geschikt zijn omdat de in de FML gestelde beperkingen op de items 4.13 (duwen of trekken) en 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk) worden overschreden.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de door haar geconstateerde gebreken in het bestreden besluit zijn geheeld door de in beroep ingebrachte rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige en dat het bestreden besluit met medeneming van deze rapporten thans op een voldoende draagkrachtige motivering berust.
Het door appellant overlegde rapport van de medisch adviseur Blom kan niet tot een ander oordeel leiden. Bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel signaleert in zijn reactie van 29 juli 2013 dat Blom appellant niet heeft onderzocht en dat zijn rapport alleen berust op dossierstudie. Naar aanleiding van de door Blom geplaatste kanttekeningen bij de door het Uwv aangenomen beperkingen verwijst Bockwinkel naar zijn rapport van 23 juli 2012 en stelt dat Blom geheel voorbijgaat aan de daarin gegeven toelichtingen. Appellant is bekend met een matig ernstig longlijden met af en toe ernstige klachten. Exacerbaties worden behandeld met Prednison. Volgens de behandelend longarts Mager gaat het in 2011 heel redelijk met appellant en kan in ieder geval worden aangenomen dat zijn situatie niet is verslechterd. Waarom de in 2005 aangenomen beperkingen op deadlines, productiepieken en hoog handelingstempo in 2006 weer zijn geschrapt, is toegelicht in eerdergenoemd rapport van
23 juli 2012. In genoemd rapport is eveneens toegelicht waarom er, uitgaande van de voorwaarden die zijn vastgelegd in de standaard “Verminderde arbeidsduur”, geen reden is voor het opnemen van een urenbeperking in de FML. Er is immers geen sprake van een beperking in aanwezigheid op de werkplek vanwege een noodzakelijke behandeling, er is geen energetische beperking zolang er passend werk wordt geboden en er is geen reden om een urenbeperking aan te nemen vanuit preventief oogpunt.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zoals nader vastgelegd op 26 oktober 2012, bestaat er geen aanleiding om alsnog een onafhankelijk deskundige te benoemen zoals ter zitting door appellant verzocht.
4.4.
Ook het oordeel van de rechtbank dat de geschiktheid van de functies voldoende is gemotiveerd kan worden gevolgd onder verwijzing naar de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundigen van 30 oktober 2012 en 27 juni 2013. De stelling van Blom in zijn reactie van 11 november 2013 is aantoonbaar onjuist op het punt dat er geen arbeidskundige is geraadpleegd om de geschiktheid van de functies te heroverwegen na aanpassing van de FML. De bezwaararbeidsdeskundige overweegt in zijn rapport van
30 oktober 2012 expliciet dat de door de bezwaarverzekeringsarts aangebrachte wijziging in de FML niet van invloed is op de geduide functies daar de belasting van alle geduide functies valt binnen de gewijzigde belastbaarheid.
4.5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de slotsom dat het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering van appellant met ingang van 18 april 2012 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker
sg