ECLI:NL:CRVB:2014:3205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
13-210 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met klachten van electrogevoeligheid en stemmingsklachten. Appellante was voorheen werkzaam als bibliothecaresse en had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. De artsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hebben vastgesteld dat appellante geschikt is voor haar werk, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering per 16 april 2012. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv heeft bevestigd.

In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden aangevoerd en verzocht om een onafhankelijk psycholoog te raadplegen. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de artsen van het Uwv op inzichtelijke wijze hebben onderbouwd dat appellante geschikt is voor haar werk. De Raad stelt dat er geen medische gegevens zijn overgelegd die aantonen dat appellante arbeidsongeschikt is, en dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om een deskundige te raadplegen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/210 ZW
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
7 december 2012, 12/2633 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van Haarlem, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 februari 2014 is door appellante nadere medische informatie overgelegd, waarop door de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 7 april 2014 is gereageerd.
Appellante heeft bij brief van 16 juli 2014 nog aanvullende informatie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Haarlem. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk tot en met 15 april 2009 werkzaam geweest als bibliothecaresse voor 28 uur per week. Per 1 juli 2009 is aan haar een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit deze uitkeringssituatie heeft zij zich per 20 januari 2012 ziek gemeld met klachten ten gevolge van electrogevoeligheid en stemmingsklachten. Als gevolg daarvan is aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Appellante is op 11 april 2012 op het spreekuur van een verzekeringsarts onderzocht. Deze arts heeft in zijn rapport van eveneens 11 april 2012, op basis van de bevindingen uit dit spreekuuronderzoek en informatie van de huisarts vastgesteld dat appellantes klachten niet aantoonbaar leiden tot wezenlijke beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid en haar weer in staat geacht in de maatgevende arbeid te hervatten. Op basis van dat rapport heeft het Uwv bij besluit van 11 april 2012 aan appellante meegedeeld dat de ZW-uitkering met ingang van 16 april 2012 wordt beëindigd, omdat zij op en na deze datum niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid.
1.3. Bij besluit van 20 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 april 2012, onder verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 21 juni 2012, ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet het door de artsen van het Uwv verrichte onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat de verzekeringsarts met appellante tijdens het spreekuur de anamnese heeft doorgenomen en dat een oriënterend psychisch onderzoek is verricht. Voorts is van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts appellante heeft gezien en gesproken tijdens de hoorzitting en, naast de zich reeds in het dossier bevindende medische gegevens, ook nadere informatie van de huisarts en de behandelend psycholoog bij haar beoordeling heeft betrokken. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het Uwv zich op basis van de beschikbare medische informatie terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door appellante ervaren klachten ten gevolge van de door haar gestelde elektrogevoeligheid niet leiden tot een consistent geheel van objectiveerbare stoornissen, op grond waarvan ongeschiktheid in de zin van de ZW moet worden aangenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het aannemen van een uitzonderingssituatie als bedoeld in de Richtlijn medisch Arbeidsongeschiktheidscriterium. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat appellantes concentratie- en vermoeidheidsklachten niet zodanig zijn dat zij als ongeschikt voor de functie van bibliothecaresse moet worden beschouwd, te twijfelen, zodat geen aanleiding is gezien voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
3.
In hoger beroep heeft appellante in essentie dezelfde gronden als in beroep aangevoerd. Zij stelt dat zij vanwege haar klachten niet in staat is haar eigen arbeid te verrichten. Hierin ziet zij zich gesteund door informatie van [naam huisarts], huisarts te [plaatsnaam] en een woonbioloog. Voorts stelt appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een uitzondering op het uitgangspunt dat geen ziekte in de zin van artikel 19 van de ZW wordt aangenomen wanneer die niet objectiveerbaar is. Tot slot heeft appellante de Raad verzocht een onafhankelijk psycholoog te raadplegen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Nu appellante laatstelijk werkzaam is geweest als bibliothecaresse, is deze functie terecht als maatstaf arbeid aangemerkt.
4.2.
Met betrekking tot de medische beoordeling onderschrijft de Raad het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de artsen van het Uwv in het kader van de beoordeling van de aanspraken van appellante op een uitkering ingevolge de ZW op inzichtelijke wijze hebben onderbouwd dat appellante geschikt wordt geacht voor haar werk.
4.3.
Het beroep van appellante op rechtspraak van de Raad op grond waarvan arbeidsongeschiktheid kan worden aangenomen, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven, slaagt niet. In die bijzondere gevallen stelt, zo blijkt uit onder meer de uitspraak van de Raad van
6 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2703, dat de Raad als (minimum) eis stelt dat bij de (onafhankelijke) medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten. Deze situatie doet zich hier niet voor.
4.4.
Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep aan medische gegevens heeft ingezonden, heeft de bezwaarverzekeringsarts met juistheid gesteld dat uit de ingebrachte informatie niet blijkt van argumenten om appellante voor haar eigen werk arbeidsongeschikt te achten.
4.5.
Nu appellant ook in hoger beroep geen medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat, met inachtneming van artikel 19 ZW, haar klachten door het Uwv zijn onderschat en dat zij meer beperkt dient te worden geacht dan door het Uwv is aangenomen, is er geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank.
4.6.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 is er geen aanleiding een deskundige te raadplegen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.J. van Gendt

HD